Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Weldaden van het genadeverbond

 

Gekoppelde paragrafen met "Weldaden van het genadeverbond"

Handboek Dogmatiek

Handboek Dogmatiek

Johannes à Marck (1656-1731)

Johannes à Marck (1656-1731)

Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.

Hoofdstuk 23 De eerste weldaad van het genadeverbond: Gods krachtdadige roeping

23.1De weldaden van het genadeverbond – de roeping

Nu gaan wij van de plichten van de bondgenoten over tot de ‘weldaden van het genadeverbond’, die ons in de Middelaar toekomen, en zo nauw met de plichten zijn verbonden, dat zij ook deels een oorzaak zijn van de rechte betrachting daarvan. 

Om hier nog niet te spreken over de ‘verheerlijking’, die hiernamaals op de staat der genade volgen zal, zo menen wij dat de overige weldaden gepast tot vier weldaden kunnen worden herleid: de ‘roeping’, de ‘rechtvaardiging’, de ‘heiligmaking’ en de ‘bewaring’. 

Deze weldaden worden ook wel aangeduid door de ‘wederbaring’, de ‘aanneming’, de ‘verzoening’ en de ‘verlossing’ of ‘vrijmaking’ (waarover wij in hoofdstuk 28 afzonderlijk handelen). In dat geval worden ze met een andere, overdrachtelijke naam uitgedrukt, of in sommige van hun daden afzonderlijk aangemerkt, of worden er sommige weldaden samengevoegd.

Wij laten met recht onze gedachten eerst gaan over de ‘roeping’, want zij:

  • Staat vooraan onder de Goddelijke weldaden in de tijd, die uit de eeuwige predestinatie voortvloeien: ‘En die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen’ (Rom. 8:30).

  • Wordt dikwijls alleen genoemd: ‘Namelijk Dengenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn’ (Rom. 8:28). ‘Want de genadegiften en de roeping Gods zijn onberouwelijk’ (Rom. 11:29; zie ook 1 Kor. 1:9; Hebr. 3:1).

  • Is waarlijk een begin van alle weldadigheid van God, die daar dan op volgt. Aan de waarheid van deze roeping in de belofte en in haar daadwerkelijke volbrenging valt dus geheel niet te twijfelen. 

Naar paragraaf

Hoofdstuk 24 De tweede weldaad van het genadeverbond: Gods genadige rechtvaardiging

24.1Het onderscheid tussen de rechtvaardiging en de heiligmaking.

De uitverkorenen kunnen niet tot Gods volmaakte gemeenschap komen zonder vergeving der zonden en de gave van een recht op het eeuwige leven. Daarom voegt God bij de weldaad van Zijn roeping ook vrijgevig de weldaad van de ‘rechtvaardiging’. De rechtvaardiging komt in veel punten wel overeen met de heiligmaking, maar toch is er een groot onderscheid tussen, als het gaat om:

  1. De directe oorzaak, die in de rechtvaardiging het bloedig lijden van Christus, en in de heiligmaking de Geest van Christus is.

  2. De daad, die in de rechtvaardiging rechterlijk is, en in de heiligmaking bovennatuurlijk in ons.

  3. Het zakelijke voorwerp, dat in de rechtvaardiging de schuld van de zonde en het recht tot het leven is, maar in de heiligmaking de smet van de zonde en de gelijkheid met God.

  4. Het onderwerp, dat in de rechtvaardiging buiten de mens is, en in de heiligmaking binnen de mens.

  5. De duur, want de rechtvaardiging vindt in één ogenblik plaats, en de heiligmaking geleidelijk.

  6. De volmaaktheid, die in de rechtvaardiging onbeperkt en volstrekt is, maar in de heiligmaking altijd beperkt en onvolkomen in dit leven.

Daarom vermengen of verwarren de roomsen zeer verkeerd de rechtvaardiging met de heiligmaking. 

Ook gaat de rechtvaardiging niet vooraf aan de eerste roeping of de wedergeboorte, waaruit het rechtvaardigende geloof vloeit, maar wel aan de verdere heiligmaking in haar aard en in tijd, want de rechtvaardiging wordt onmiddellijk met de roeping verbonden (Rom. 8:30), en Paulus zegt in die volgorde dat Christus ‘ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking ...’ (1 Kor. 1:30). Bovendien toont hij hoe de mens in de rechtvaardiging wordt aangemerkt, wanneer hij getuigt dat God ‘den goddeloze rechtvaardigt’ (Rom. 4:5) en ‘in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende’ is (2 Kor. 5:19).

Hiermee is 1 Korinthe 6:11 niet in strijd: ‘..., maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd ...’, of dergelijke andere Schriftplaatsen, want daarin staat de rechtvaardiging achteraan vanwege een algemene opsomming van de Goddelijke weldaden, of vanwege een opklimmende voortgang van het (in zeker opzicht) mindere tot het meerdere. 

Naar paragraaf

Hoofdstuk 26 Het gebed, het vasten, het waken, de aalmoezen en de geloften

26.1De veelvuldige lof van het gebed.

Onder de goede werken munt het gebed bijzonder uit, als een vrucht van de heiligmaking en tegelijk een zeer krachtig middel tot voortzetting daarvan. Daarom is het de moeite waard dat wij daarover en de daarmee op het nauwst verbonden werken wat meer bijzonder handelen. 

Wij kunnen vooraf het volgende opmerken:

  1. Het gebed is een zeer voortreffelijk werk, want het behelst een heilige gemeenzaamheid met God, die Abraham deed zeggen: ‘Zie toch, ik heb mij onderwonden te spreken tot den HEERE, hoewel ik stof en as ben’ (Gen. 18:27). Bovendien is het een oefening van alle christelijke deugden, waarom met ‘de aanroeping van de Naam des HEEREN’ de gehele godsdienst wordt aangeduid (Joël 2:32). 

     

  2. Het gebed is een zeer nuttig werk, in het weren of verdrijven van geestelijke en lichamelijke kwade dingen en in het toebrengen van allerlei goede dingen volgens Gods besluit. Dit blijkt uit:

    • De veelvuldige beloften (Ps. 50:15; 145:18-19; Matth. 7:7; Mark. 11:24).

    • De opmerkelijke voorbeelden die wij niet alleen in de Schrift vinden (Ex. 3:9; 17:10-11; 32:10,14; Hos. 12:5; Jak. 5:16), maar ook in de kerkelijke geschiedenisboeken, die ons onder andere verslag doen over het bliksemende leger van christenen en over Theodosius’ wonderlijke overwinningen.

    Evenwel volgt de gewenste vrucht van het gebed, of de vrucht die wij ons hadden voorgesteld, dikwijls niet in het eerste ogenblik of op de door ons bedoelde wijze op ons gebed. 

     

  3. Het gebed is een zeer noodzakelijk werk, vanwege:

    • Gods gebod dat wij hierover niet alleen onder het Nieuwe maar ook onder het Oude Testament vinden. (Dit hebben wij al eerder tegen de socinianen aangetoond in hoofdstuk 12, § 4.)

    • Gods hoogste majesteit, die wij daardoor moeten erkennen.

    • De afhankelijkheid en voortdurende gebrekkigheid van de mens, die zelfs de heidenen heeft leren bidden en het gebed laten aanprijzen. Hoewel God de mens soms zonder bidden te hulp komt, heeft Hij dat echter niet beloofd, en zodoende dringt Hij de mens ook des te sterker tot zijn plicht. 

Des te meer moeten wij het gebed hier verklaren en aandringen, omdat onze tegenstanders zeer kwaadaardig voorwenden dat door onze leer van de predestinatie, de volkomen onveranderlijkheid van Gods raad, en de zekere bewaring van de gelovigen, het gebed in verachting wordt gebracht en verwaarloost raakt. Hun stopt men hierdoor dus de mond. 

Naar paragraaf

Hoofdstuk 27 De vierde weldaad van het genadeverbond: Gods zekere bewaring

27.1Bij de voorgaande weldaden komt ook de bewaring

Veel groter wordt de voortreffelijkheid van de drie voorgaande weldaden van het genadeverbond door de daarbij komende ‘bewaring’ van de bondgenoten. 

De bewaring wordt doorgaans verklaard onder de toevoegingen aan of hoedanigheden van de heiligmaking, en dat niet zonder reden, omdat de volharding in heiligheid daarvan een belangrijke vrucht is. In dit opzicht wordt ook gezegd: ‘...; en Ik zal Mijn vreze in hun hart geven, dat zij niet van Mij afwijken’ (Jer. 32:40).

De bewaring wordt door anderen, en dat is beter, op zichzelf beschouwd als een bijzondere weldaad van God, omdat zij in haar wezenlijke daden van de andere weldaden onderscheiden is, en niet alleen tot de heiligmaking, maar ook tot de andere weldaden en hun uitwerkingen behoort. De bewaring wordt soms niet zo uitdrukkelijk onder die weldaden geteld (zoals in Jer. 31:33; Rom. 8:29-30), maar dat gebeurt ook wel met de heiligmaking, en de bewaring wordt door de onderlinge verbinding van de andere weldaden altijd eveneens ingescherpt, en elders komt zij ons beslist voor onder verschillende namen.

Naar paragraaf

Hoofdstuk 28 De wedergeboorte, de aanneming, de verzoening en de verlossing

28.1Enkele andere namen van de Goddelijke weldaden

Er zijn nog andere namen waarmee de verklaarde weldaden van het genadeverbond, hetzij elk afzonderlijk of bij elkaar gevoegd, in de Schrift worden uitgedrukt en ons door verschillende gelijkenissen nader verklaard. Sommige van die namen vrij nadrukkelijk, die daarom door anderen ook als afzonderlijke weldaden worden aangemerkt, en die in elk geval bijzondere aandacht verdienen. 

Zo stellen wij ons hier voor om kort te verklaren: de wedergeboorte, de aanneming tot kinderen, de verzoening en de verlossing of vrijmaking. 

Naar paragraaf

Hoofdstuk 25 De derde weldaad van het genadeverbond: de heiligmaking en de goede werken

25.1De heiligmaking is onafscheidelijk van de rechtvaardigmaking

De derde weldaad van het genadeverbond is de ‘heiligmaking’. De heiligmaking verschilt veel van de rechtvaardigmaking (volgens hetgeen gezegd is in hoofdstuk 24, § 1). Ze wordt elders expliciet genoemd, maar ligt in de dierbare keten van de Goddelijke weldaden bij Paulus (Rom. 8:29-30) impliciet begrepen, niet zozeer onder de rechtvaardigmaking, als wel onder de roeping en de verheerlijking, aangezien zij in de roeping wordt begonnen en in de verheerlijking voltooid.

Hoewel nu de heiligmaking van de rechtvaardigmaking onderscheiden is, is zij er toch zeer nauw en onafscheidelijk mee verbonden door:

- Het eeuwig Goddelijk welbehagen.

- Het onderlinge verband tussen Christus’ priesterlijk en koninklijk ambt. 

- De kracht van het geloof dat ons met Christus verenigt. 

- De aard van het Woord en de verbondszegels, die beide ons tot heiligheid dwingen. 

Daarom wordt de heiligmaking soms samen met de rechtvaardigmaking begrepen onder dezelfde namen: ‘reiniging’, ‘wegneming der zonden’, ‘afwassing’, enz. (Ezech. 36:25; Joh. 1:29; 1 Kor. 6:11; Openb. 1:5). 

Naar paragraaf