Klik op één
van de segmenten!
Gekoppelde paragrafen met "Waken"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 26 Het gebed, het vasten, het waken, de aalmoezen en de geloften
26.28De definitie en de betamelijkheid van het waken
Bij het vasten komt het ‘waken’. Dat verstaan wij hier opnieuw:
Niet in een geestelijke zin. Daarmee wordt bedoeld het zorgvuldige toezicht van de leraren over de kerk (Ezech. 3:17; Hand. 20:31; Hebr. 13:17), of de ijverige en behoedzame uitwerking van de eigen zaligheid van de gelovigen (Matth. 24:42; Mark. 13:37; 1 Kor. 16:13; 1 Thess. 5:6).
Maar lichamelijk. Daarmee wordt niet het waken bedoeld dat tegen onze wil door enige nood of dwang plaatsvindt (vgl. Ps. 102:8; 2 Kor. 6:5; 11:27), maar vrijwillig, niet om enige burgerlijke of huiselijke of andere dergelijke reden, maar tot een godsdienstig doeleinde.
Dit waken is niets anders dan: ‘Een vrijwillige onthouding van de slaap voor enige tijd, op ons eigen goedvinden of op voorschrift van de kerk, om in heilige overdenkingen en gebeden met des te meer ijver te volharden.’
Hierover hebben wij kort het volgende op te merken:
Het waken in het algemeen is een betamelijke plicht van de christenen, volgens:
De voorbeelden die wij vinden: ‘HEERE, des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest en heb Uw wet bewaard.’ ‘Te middernacht sta ik op om U te loven, voor de rechten Uwer gerechtigheid’ (Ps. 119:55,62; vgl. Jes. 26:9; Luk. 6:12; Hand. 16:25).
Het gebod van Christus: ‘... waakt met Mij.’ ‘Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; ...’ (Matth. 26:38,41).
De vereiste van aanhoudende gedurigheid in het gebed, vooral als de nood sterk is.
Evenwel behaagt het waken door en in zichzelf God niet, maar alleen door het doeleinde daarvan.
Men moet het waken niet zo lang uitstrekken, dat onze gezondheid daardoor benadeeld, of onze aandacht in het bidden verminderd wordt.
- Men moet het waken niet vastmaken aan zekere algemene tijden, zoals de roomsen doen, zowel in hun gewone ‘nachtdiensten’[1] als in de gehele ‘nachtwaken’[2] vóór de grote feestdagen. Daarin zijn de ouden voorgegaan, met name in de nacht vóór Pasen, uit aanmerking van Christus’ opstanding en Zijn verwachte wederkomst ten oordeel op die tijd.
[1] Nocturnes.
[2] Vigilies.