Klik op één
van de segmenten!
Rechtvaardigmaking - Praktijk
Gekoppelde paragrafen met "Rechtvaardigmaking - Praktijk"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.
Boek VI - Hoofdstuk 6 De rechtvaardiging
6.30Eerste praktijk: de betrachting van de rechtvaardiging doet ons de heerlijkheid van God en van de Middelaar roemen en prijzen
De leer van de rechtvaardiging doet ons de eer en heerlijkheid van God en van de Middelaar roemen en prijzen. Evenals zij het hoogste oogmerk van alle Goddelijke werkingen is (Rom. 11:35,36), zo is zij dat ook, en nog meer, van de gehele verlossing en rechtvaardiging (Ef. 1:6).
In het bijzonder geeft de rechtvaardiging eer en heerlijkheid:
Aan de Goddelijke wijsheid, waardoor Hij, zonder de misdaad die Hij Zelf verfoeit (Spr. 17:15), een reden en middel uitgevonden heeft om een onrechtvaardige rechtvaardig vrij te spreken (Rom. 4:4).
Aan Zijn rechtvaardigheid en waarheid (Rom. 3:25,26), waardoor Hij, omdat Hij rechtvaardig oordeelt (1 Petr. 1:17; 2 Thess. 1:5), de onrechtvaardigen niet zonder alle gerechtigheid heeft willen, noch kunnen rechtvaardigen. En daarom, opdat zondaars niet vanwege hun eigen onrechtvaardigheid rechtvaardig veroordeeld ofwel verdoemd zouden worden, heeft Hij de gerechtigheid van Zijn eigen en eniggeboren Zoon aan de onrechtvaardigen willen toerekenen, opdat zij omwille daarvan rechtvaardig gerechtvaardigd zouden worden (Rom. 3:25). En ook, met deze wezenlijke rechtvaardigheid van zowel Zijn Goddelijke als Zijn menselijke natuur niet tevreden, heeft Hij de gerechtigheid van Zijn dood, en wel van de vervloekte dood des kruises, aan hen toegerekend (2 Kor. 5:21; Gal. 3:13).
Aan Zijn genade en barmhartigheid (Rom. 3:24; Ef. 2:8; 1:6), omdat Hij:
Rechtvaardigt terwijl Hij niet door enige menselijke rechtvaardigheid bewogen wordt, aangezien Hij geen oorzaak van rechtvaardiging in de te rechtvaardigen mensen vond, maar door zuivere en loutere barmhartigheid gedreven wordt (Hos. 11:8; Jer. 31:20).
Niet de engelen rechtvaardigt (2 Petr. 2:4; Hebr. 2:16), maar mensen:
Die niet rechtvaardig, maar goddeloos zijn (Rom. 4:5; Rom. 5:7; Ez. 16:3-6), kinderen des toorns, dood in de zonden (Ef. 2:1,5; vgl. Matth. 18:24-27).
En dat niet om enige gerechtigheid, door een gunstige aanvaarding aangenomen, maar om de gerechtigheid van Zijn Zoon Zelf (1 Joh. 1:7), om de gerechtigheid van God (Rom. 4:3,4).
Ook: deze gerechtigheid niet om iets schenkt, maar om niet geeft (Rom. 5:15,16; Joh. 3:16), en op hun rekening zet door toe te rekenen (Rom. 4:3,4).
Van de te rechtvaardigen mensen zelf niets anders eist dan dat zij deze gerechtigheid aangrijpen met een levend geloof (Rom. 3:28; Rom. 4:5; Gal. 2:16).
Verder: omwille van die gerechtigheid van Zijn Zoon, die om niet geschonken en alleen door het geloof aangenomen is, vrijspreekt van alle strafschuld en verlost van alle kwaad (Rom. 8:1), en wel van een zo grote en zodanige schuld en een zo groot en zodanig kwaad (Matth. 18:24).
Bovendien: hun het recht toewijst op alle goed (Ef. 1:3), zelfs tot het eeuwige leven toe (Rom. 5:21; Joh. 3:16).
Behalve de eer en heerlijkheid van God doet de rechtvaardiging ook de eer en heerlijkheid van de Middelaar blijken, waarin voor God het voornaamste doeleinde is geweest van zowel de verlossing als de rechtvaardiging (Jes. 49:6: Joh. 5:23). Namelijk voor zover Hij alleen de gerechtigheid van alle uitverkorenen aanbrengt, zodat zelfs niet één van hen voor God kan bestaan anders dan door deze ene gerechtigheid van Hem (Hand. 4:12; Joh. 14:6; Jes. 53:10).
Waartoe
De rechtvaardiging stelt de eer en heerlijkheid van die deugden voor, opdat wij:
Haar zouden kennen en erkennen, roemen en prijzen (1 Petr. 2:9; Ef. 1:6).
Ons zouden wachten om te roemen in een eigen gerechtigheid (Rom. 3:27; Ef. 2:9).
Daarentegen in Jehovah alleen, Die onze Gerechtigheid is (Jer. 23:6), ook onze gerechtigheid zouden zoeken en zeggen: ‘Gewisselijk, in den HEERE zijn gerechtigheden en sterkte; tot Hem zal men komen ...’, en in Hem alleen zouden roemen: ‘Maar in den HEERE zullen gerechtvaardigd worden en zich beroemen het ganse zaad Israëls’ (Jes. 45:24,25; Rom. 5:1,2).