Klik op één
van de segmenten!
Berouw en boetvaardigheid
Gekoppelde paragrafen met "Berouw en boetvaardigheid"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.
Boek VI - Hoofdstuk 4 De bekering
4.19De aard en de bestanddelen van de boetvaardigheid
Wat de zaak aangaat, zo betekent de boetvaardigheid in het algemeen een diepe smart over de vorige zonden en een ernstig voornemen van betering.
Meer in het bijzonder kan het volgende over de boetvaardigheid gezegd worden:
Ze begint in het verstand.
Ze wordt geworteld in de wil.
Ze is werkzaam in de aandoeningen.*
Ze wordt, naar vereis van zaken, getoond in uitwendige gebaren.
Ze loopt uit in een haat tegen de zonde en een voornemen om haar te verlaten.
Ten eerste: ze begint in het verstand
De boetvaardigheid begint in het verstand. Ze verwekt daar een zeer nederige en geringe achting van zichzelf, waardoor een bekeerde zichzelf neerdrukt, kleinmaakt (vgl. Filipp. 2:8) en veroordeelt (Luk. 15:18,19,21; Luk. 18:13; Ps. 2:6), en dat uit een zeker diep en grondig begrip van:
De zonde, hoe schandelijk die is, en verfoeilijk voor God (2 Sam. 24:10; Ps. 5:5-7; Jes. 1:15).
De strafschuld, die door de zonde berokkend is, namelijk van de eeuwige verdoemenis (Ps. 130:3; Ps. 143:2; Job. 9:3).
De ellende, die uit de zonde en strafschuld voortkomt (Rom. 7:24; Job 42:6).
Over dit begrip moet het volgende zorgvuldig opgemerkt worden:
Laat dit begrip ontspruiten uit een nederige en godvruchtige beschouwing van Gods allerheerlijkste majesteit, die door onze zonde beledigd is (Ps. 51:6; 1 Sam. 2:25; Dan. 9:4,5).
Laat dit begrip insgelijks ontspruiten uit de overdenking van een zo heerlijke en zo gelukzalige staat, waar wij door de zonde uitgevallen zijn (Rom. 3:23 en Rom.3:12-19).
Laten wij hierom onze ellende, die haar oorsprong heeft uit de zonde en de strafschuld, veel zwaarder achten dan die welke uit enig ander verlies zou kunnen ontstaan (Rom. 7:24; Jer. 31:19).