Klik op één
van de segmenten!
Wedergeboorte - Praktijk
Gekoppelde paragrafen met "Wedergeboorte - Praktijk"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.
Boek VI - Hoofdstuk 3 De wedergeboorte
3.32Een vermaning en waarschuwing aangaande de betrachting van de wedergeboorte
Van deze doorluchtige stof, zult u, lezer, zich ongetwijfeld een zeer ruime praktische betrachting beloven, aangezien de praktikale schrijvers zich daarin gewoonlijk uitvoerig uitlaten. Maar als ik aan die verwachting minder zal beantwoorden, bedenk dan deze twee zaken:
Die praktikale schrijvers vatten het stuk van de wedergeboorte in een ruimere zin op, voor zover zij de gehele inwendige werking van de Heilige Geest omtrent de te verlossen mensen behelst. Daartoe lopen de roeping, de levendmaking, de bekering en de heiligmaking samen. Wij nemen haar echter in een engere zin, zodat ze alleen de schenking van de eerste daad* van het geestelijke leven betekent. Hierom betrekken zij op de wedergeboorte wat eigenlijk bij de bekering en de heiligmaking hoort. Als de lezer het op prijs zal stellen om, met hen, deze stof in dezelfde breedte te behandelen, zo zal hij uit de hoofdstukken over de bekering en de heiligmaking [deel 3, boek 6, hoofdstuk 4 en 8] de praktische stof zonder veel moeite naar hier kunnen overbrengen.
Ook moet men hier bedenken dat de eerste daad van het leven alleen geschonken wordt omwille van de tweede daden, evenals de hebbelijkheden* er alleen zijn omwille van de tweede daden. En dat zij ook alleen gekend en onderscheiden wordt in de tweede daden. Ja, dat een onwedergeborene geen inspanning kan leveren tot zijn levendmaking, noch zich daartoe goed gesteld kan maken, want hij houdt zich enkel passief tot het ontvangen van het geestelijke leven. Daarom moet u zich niet verwonderen als wij ons daarop hier niet toeleggen.
3.33Eerste praktijk: ze leert welk een groot werk het is om een zondaar over te brengen tot het leven
Ondertussen toont de wedergeboorte aan welk een groot werk het is om de zondaar over te brengen tot het leven. De rede vraagt dus niet zonder reden met Nicodémus: ‘Hoe kan een mens geboren worden, nu oud zijnde?’ (Joh. 3:4). En de apostelen staan niet zonder reden over een dergelijk onderwerp verbaasd: ‘Wie kan dan zalig worden?’ (Matth. 19:25). Want:
Als u denkt aan degene die tot het leven overgebracht zal worden: hij is geestelijk dood in de zonde (Ef. 2:1,5), terwijl hij ‘ziende niet ziet, en horende niet hoort, noch ook verstaat’ (Matth. 13:13-15).
Als u denkt aan de werking van de overbrenging: die vindt niet plaats dan door een soort tweede geboorte (Joh. 3:3,5), schepping (Ps. 51:12; Ef. 2:10), levendmaking (Ef. 2:5,6), wegneming van het stenen hart en indeplaatsstelling van een vlezen hart, inschrijving van de wet in het hart (Ez. 36:25,26) en gehele vernieuwing van de mens (2 Kor. 5:17).
Als u denkt aan de wijze van de werking: die vereist in Degene Die zal overbrengen:
Een oneindige macht, een uitnemende grootheid van kracht (Ef. 1:19,20):
Dezelfde grote kracht als er is in de schepping (en als het mogelijk was zelfs een grotere). Want niet alleen wordt tot de schepping niet de dood van de Zoon van God Zelf vereist, zoals wel tot de overbrenging van de zondaar tot het leven. Maar ook komt daarin geen tegenstrijdige gesteldheid van het onderwerp voor, namelijk een hart dat niet weet te geloven en niet anders dan door een oneindige kracht te overwinnen is.
Insgelijks dezelfde grote kracht als er is in de opwekking der doden (Ef. 1:20).
Een oneindige ofwel onuitputtelijke goedheid en barmhartigheid (Ef. 2:4,5; 3:8,9), waardoor Hij, opdat wij niet allen door de eerste geboorte voor eeuwig verloren zouden gaan, er een tweede leven heeft willen bijvoegen. En opdat niet onze ziel dood zou zijn in een levend lichaam, daaraan het door de zonde verloren geestelijke leven heeft willen teruggeven.
Een oneindige ofwel meest absolute onafhankelijkheid (Rom. 9:15,16,18), waardoor Hij dat geestelijke leven naar Zijn wil en welbehagen toebedeelt aan wie Hij wil, met voorbijgang van al degenen die Hij wil. Daardoor bedeelt Hij, terwijl Hij gewoonlijk de edeler en als het ware waardiger mensen voorbijgaat, dat leven toe aan geringere en ongeschiktere mensen (1 Kor. 1:25-29). Uit zulke ongeschikte materialen wil Hij zulk een voortreffelijk gebouw oprichten, zoals blijkt in Zachéüs (Luk. 19:2,5,8,9), in Paulus (1 Tim. 1:13,14) en in de hoeren, boven eerbare farizeeën (Matth. 21:31).
Waartoe
De wedergeboorte scherpt in dat het zulk een groot werk is om de zondaar over te brengen tot het leven, met het doel dat wij:
Des te meer onderscheiden erkennen hoeveel wij aan God verplicht zijn vanwege de wedergeboorte en de levendmaking, aan ons boven zovele duizenden geschonken, en ons des te bereidwilliger betonen tot dankbaarheid (1 Tim. 1:13).
Vanwege Gods oneindige kracht, goedheid en welbehagen, die Hij tentoongespreid heeft in onze wedergeboorte, des te nauwgezetter en ijveriger zijn in de verheerlijking daarvan (1 Petr. 1:3).
In het stuk van onze zaligheid nederiger en ootmoediger afhangen van Zijn genade en onze zaligheid met vreze en beven werken, omdat het God alleen is, Die in ons werkt ‘beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen’ (Fil. 2:13).
Vanwege ons lot, dat beter is dan van anderen, ons niet verheffen boven anderen (Luk. 18:11) en niet roemen (Ef. 2:5), omdat het God alleen is, Die door de wedergeboorte ons onderscheidt van de allerslechtste mensen, en wij al het goede dat wij meer dan hen hebben, van Hem hebben (1 Kor. 4:7).
Ons niet verwonderen als aan de allerkrachtigste vermaningen van mensen tot bekering niet altijd een gelukkige uitkomst beantwoordt, omdat het niet is het werk van Paulus, die plant, noch van Apollos, die nat maakt, maar van God, Die de wasdom geeft (1 Kor. 3:6,7). Want de Geest blaast met Zijn wederbaring waarheen Hij wil (Joh. 3:8), en de natuurlijke mens is van nature dood in de zonde (Ef. 2:1,5), en de Vader trekt niet allen (Joh. 6:44,64,65).
Aan niemands bekering, al is hij nog zo tegenstrevend, gemakkelijk wanhopen (2 Tim. 2:25,26), omdat de Heilige Geest machtig is om te wederbaren en levend te maken wanneer het Hem behagen zal (Rom. 11:23).