Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Kerk - Hoedanigheden

 

Gekoppelde paragrafen met "Kerk - Hoedanigheden"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.

Boek VII - Hoofdstuk 1 De aard van de kerk

1.5Wat de kerk is

Bij ons is de kerk hier niets anders dan: Een vergadering van mensen die krachtdadig tot Christus uitgeroepen zijn. 

Wij noemen haar:

  • Een ‘vergadering’, om ze niet te stellen in één alleen, zelfs niet in Christus, persoonlijk aangemerkt. Vandaar dat ze een ‘lichaam’ genoemd wordt, dat uit verscheidene leden ‘bekwamelijk samengevoegd en tezamen vastgemaakt’ is, (Ef. 4:16), evenals een ‘huisgezin’, een ‘stad’, een ‘koninkrijk’, een ‘kudde’, enzovoort.

  • Een vergadering van ‘mensen’, om niet alleen de redeloze dieren van haar uit te sluiten, maar ook de engelen. Hoewel de engelen met Christus verenigd zijn, als met hun Hoofd (Kol. 2:10), en daarom op enigerlei manier leden van de kerk zijn (Hebr. 12:22), toch zijn ze geen gelijksoortige* leden, die krachtdadig geroepen zijn tot Christus.

  • Een vergadering van ‘geroepenen’ en wel van ‘krachtdadig geroepenen’. Niet alleen om ze niet uit te strekken tot de uitverkorenen die nog niet wedergeboren zijn (hoewel zij in vermogen,* dat zeker tot de daad* overgebracht zal worden, daartoe gerekend zouden kunnen worden). Maar ook om de huichelaars, die wel geroepen zijn, maar niet krachtdadig, van haar uit te sluiten. 

Het uiteinde* van de roeping is het geloof, en het werk van het geloof is de inlijving in Christus, en de vereniging met Christus brengt gemeenschap met zich mee. Daarom wordt ze in dezelfde zin gedefinieerd als een ‘vergadering van gelovigen’, een ‘vergadering van degenen die in Christus zijn’, een ‘vergadering van degenen die gemeenschap hebben met Christus’. 

Naar paragraaf

1.6De verwekkende oorzaken van de kerk

Omdat deze kerk de ‘gemeente Gods’ is (1 Kor. 15:9; 2 Kor. 1:1), erkent ze God alleen als haar voornaamste Oorzaak* (Hebr. 3:4), en ook de afzonderlijke Personen van de Godheid:

  1. De Vader, als huishoudelijkerwijs* de δεσπότης, ‘Heere’ (Hand. 4:24), voor zover Hij door een bijzondere toe-eigening:

    • De leden, die eenmaal de kerk zouden uitmaken, van eeuwigheid uitverkoren heeft (Ef. 1:4; Rom. 8:29; Hand. 13:48).

    • In de tijd Zijn dienaars uitgezonden heeft, die de uitverkorenen tot de gemeenschap van de kerk zouden verzamelen (Matth. 9:37,38, vgl. met Hebr. 1:1). 

    • De orde heeft ingesteld die er is tussen het Hoofd en de leden (Ef. 1:22), en tussen de leden onder elkaar, van degenen die besturen en die bestuurd worden (1 Kor. 12:27,28).

    • Aan de bediening haar krachtdadigheid om te verzamelen en de gelukkige uitslag daarvan teweegbrengt (Ef. 1:19).

  2. De Zoon als de οἰκονόμος, ‘Huisverzorger’, Die getrouw is geweest in Zijn eigen huis (Hebr. 3:5,6). Hij is het Hoofd van de kerk (Ef. 1:22,23), Die de gemeente voor Zich gekocht en verkregen heeft met Zijn eigen bloed (Hand. 20:28; Ef. 5:2,25,26), haar leden vergaderd heeft (Joh. 10:16), haar gebouwd heeft en haar bewaart (Matth. 16:18), haar regeert – uitwendig* door de bediening (Ef. 4:11-15), inwendig door Zijn kracht en Geest (Rom. 15:18,19; Matth. 28:20) – en tot slot haar verheerlijkt (Ef. 5:25,26; Joh. 17:24). 

  3. De Heilige Geest, Die het Woord – door de prediking daarvan wordt de kerk vergaderd – ingegeven heeft (2 Petr. 1:21), de verkondigers van het Woord uitzendt (Hand. 13:2; Hand. 20:28), met de nodige gaven versiert (1 Kor. 12:4,11), de harten van de toehoorders voorbereidt en bekeert (Tit. 3:5; Joh. 3:5), en met vertroostingen ondersteunt en verkwikt (Joh. 14:16; Hand. 9:31). 

De bedienende oorzaken van de kerk

De kerk erkent echter ook als bedienende oorzaken* mensen die met de kerk ‘van gelijke bewegingen’ zijn (Hand. 14:15). Hierom worden zij ‘Gods medearbeiders’ genoemd (1 Kor. 3:9). Zij vergaderen niet op hun eigen gezag en door hun eigen macht de kerk, maar op een hun gegeven gezag en door een hun door God meegedeelde macht (1 Kor. 3:5). Hij rust hen ook toe met de nodige gaven, opdat zij bekwame dienaars zijn (2 Kor. 3:6), en Hij begunstigt hun arbeid met Zijn krachtdadigheid en zegen (1 Kor. 3:6-8; Rom. 15:18,19). 

Naar paragraaf

1.7De mensen die de kerk uitmaken

Degenen die God door Zijn dienaars vergadert om de kerk uit te maken, zijn:

  • Zoals wij gezegd hebben, alleen mensen, maar uit het gehele menselijke geslacht (Matth. 28:19), van allerlei natie, geslacht en rang (Openb. 5:9; Gal. 3:28; Kol. 3:11).

  • En dat geroepen vanaf het begin der wereld tot aan haar einde (Gen. 3:17, vgl. met Matth. 28:20).

  • Wel verloren mensen, ja, zelfs de allerslechtste mensen voordat zij verzameld werden, maar geheiligden nadat zij verzameld zijn (Ef. 2:1-3; Tit. 3:3-5; 1 Kor. 6:10,11). 

Dus maken niet allen en eenieder, niet de goddelozen of de geveinsden (Openb. 21:27), de kerk uit als haar echte leden, maar alleen de gelovigen, heiligen, geroepenen (Rom. 1:7; 1 Kor. 1:2; 2 Kor. 1:1; Ef. 1:1; Filipp. 1:1; 1 Petr. 2:9). 

Die mensen nu worden hiertoe verzameld: om verenigd te worden met Christus en met Hem samen te groeien tot één mystiek* lichaam (1 Kor. 12:12), waarvan Christus het Hoofd is en de anderen de leden (Ef. 1:22,23; Ef. 4:15,16). 

Krachtens deze vereniging is de verhouding tussen de verenigde partijen zodanig, dat:

  • Niet alleen de kerk het ‘huis’, Christus de ‘Vader van het huisgezin’ (vgl. Hebr. 3:6), de kerk de ‘bruid’ en Christus de ‘Bruidegom’ genoemd wordt (Openb. 22:17; Matth. 9:15).

  • Maar ook gezegd wordt dat Christus ‘van de kerk’ en de kerk ‘van Christus’ is (vgl. Hoogl. 2:16; Hoogl. 6:2; Hoogl. 7:10), en dat Christus ‘in de kerk’ en de kerk ‘in Christus’ is (vgl. Joh. 15:4; 1 Joh. 3:24). 

  • Ja, zelfs de kerk ‘Christus’ (1 Kor. 12:12) en ‘de vervulling Desgenen Die alles in allen vervult’ genoemd wordt (Ef. 1:23). 

Door al deze dingen wordt echter niet alleen een betrekking van vereniging te kennen gegeven, maar ook een rang ofwel orde, waardoor Christus voor de kerk het Beginsel en de Springbron van al haar waardigheid, leven, deugd en volmaaktheid is. 

Verder wordt op deze vereniging de mystieke gemeenschap der heiligen gebouwd, zowel die er is tussen de gelovigen als leden en Christus als het Hoofd (waarover uitvoerig gehandeld is in [deel 3] boek 5, hoofdstuk 5), als die er is tussen de gelovigen onder elkaar. Deze laatste kan op drie manieren worden opgevat:

  • Ruimer: de gemeenschap die iedere gelovige heeft met de gehele kerk (Hebr. 12:22-25; Ef. 4:16).

  • Strikter: de gemeenschap die hij heeft met de gehele strijdende kerk hier op aarde (2 Kor. 8:4; Hebr. 10:34).

  • Striktst: de gemeenschap die er is tussen de gelovigen van een en dezelfde vergadering (o.a. Ef. 1:1; Rom. 1:1).

Hierover zal het in meer bijzonderheden gaan op de daarvoor bestemde plaatsen.

Naar paragraaf

1.9Drie hoedanigheden van de kerk

De kerk, die op deze wijze door het geloof is gebouwd en samen verbonden, is:

  1. Heilig (1 Petr. 2:9; Rom. 1:7; 1 Petr. 1:1; 2:5; Jak. 1:1; Tit. 2:14):

    • Niet alleen omdat al haar leden en elk in het bijzonder de heiligheid belijden, die een ‘onderwerping’ van onze ‘belijdenis’ genoemd wordt (2 Kor. 9:13; vgl. Rom. 10:10).

    • Niet alleen omdat zij door een kerkelijk bondgenootschap met het heilige volk heilig zijn, zoals eertijds onder het Oude Testament het hele volk door een nationaal verbond heilig was (Deut. 7:6; Deut. 14:2,21), die bij de godgeleerden een ‘verbondsheiligheid’ genoemd wordt. 

    • Maar ook omdat zij geheiligd zijn door de Heilige Geest (1 Kor. 6:11; Ef. 5:26), en zij van de heiligheid hun werk maken (Ef. 2:21) en hun werk moeten maken (Luk. 1:74; 1 Petr. 1:15,16).

  2. Eén, waarom de ‘gemeente’ (Ef. 4:23) en het ‘lichaam’ van Christus (Ef. 1:23) in het enkelvoud aangeduid wordt. De apostel stelt de grondslag van deze eenheid in verscheidene stukken: ‘Eén lichaam, ... één Geest, ... één hoop [der] roeping, één Heere, één geloof, één doop’ (Ef. 4:4,5). Deze eenheid sluit echter niet de verscheidenheid van de leden (1 Kor. 12:12,13) of de veelheid van afzonderlijke gemeenten uit (Gal. 1:2), waarover het elders zal gaan.

  3. Katholiek ofwel algemeen, hoewel dit bijvoeglijke naamwoord in de Schrift nauwelijks gevonden wordt, tenzij misschien in het woord πανήγυρις, ‘algemene vergadering’ (Hebr. 12:23). Het komt haar echter waarlijk toe. Niet om iets algemeens ofwel een zekere algemene kerk te kennen te geven, die vele andere kerken onder zich heeft, als aan haar ondergeschikte soorten* of concrete individuen. Maar om iets te kennen te geven wat een integraal* geheel is, zoals wij de wereld het ‘universum’ ofwel ‘heelal’ noemen. Ook niet omdat dit bijvoeglijke naamwoord de gehele strijdende kerk zou betekenen, die op aarde onder één zeker zichtbaar hoofd zou staan, in welke zin de pausgezinden zich erop beroemen ‘katholieken’ te zijn. 

Dus wordt de kerk ‘katholiek’ genoemd ten opzichte van:

  • Het geloof, omdat zij één geloof heeft en houdt, dat aan alle tijden gemeenschappelijk is. Om deze reden zou iedere afzonderlijke kerk, als ze maar de ware kerk is, ‘katholiek’ genoemd kunnen worden, aangezien ze het geloof heeft en bezit, dat aan alle uitverkorenen gemeenschappelijk is.

  • De plaatsen, omdat zij over de gehele wereld en al haar delen zichzelf verspreidt (Matth. 28:19; Ps. 2:8).

  • De tijden, omdat zij vanaf het begin der wereld geweest is en tot aan haar einde zijn zal (Matth. 28:20; Ef. 4:13; Ps. 110:1).

  • Allerlei naties, personen en geslachten, (Openb. 5:9; 1 Petr. 1:2; Gal. 3:28).

Naar paragraaf

1.12De gemeenschap der heiligen

Uit deze belijdenis van het algemene en even dierbare geloof (2 Petr. 1:1) ontstaat die gemeenschap der heiligen (1 Joh. 1:6,7; Matth. 13:8), waardoor de levende leden van de hele strijdende kerk gemeenschap hebben met:

  • God, de Vader en de Zoon (1 Joh. 1:3) en de Heilige Geest (1 Kor. 6:19; 2 Kor. 13:13). 

  • De triomferende kerk (Hebr. 12:22,23; Kol. 1:20). 

  • Gods zaligmakende weldaden:

    • De verkiezing (Ef. 1:4; 1 Petr. 2:9).

    • De verlossing (Openb. 5:9; Hand. 20:28). 

    • De roeping (1 Kor. 1:2; Rom. 1:7; 2 Tim. 1:9). 

    • De wedergeboorte (1 Petr. 1:3).

    • De bekering (Hand. 26:18).

    • De vereniging met Christus (Ef. 5:31).

    • De rechtvaardiging (Rom. 5:1). 

    • De aanneming tot kinderen (Rom. 9:4; Joh. 1:12).

    • De heiligmaking (1 Kor. 6:11). 

    • De heerlijkmaking (Luk. 22:29; Matth. 25:32). 

De daden van de gemeenschap der heiligen 

Er worden twee soorten daden van de zichtbare gemeenschap der heiligen opgemerkt:

  • Daden waardoor zij zich stellen voor God in Christus, om Zijn zegeningen te verstaan en om de eer en heerlijkheid daarvan weer aan God toe te brengen. Zulke daden zijn de vergaderingen waarin de wil van God verkondigd wordt; de zegelen van het genadeverbond bediend worden, Gods Naam aangeroepen wordt en de geestelijke zegeningen verwacht worden (Hebr. 10:25; Matth. 18:19,20; Ex. 20:24).

  • Daden waardoor de een de ander tracht goed te doen (1 Petr. 4:10), vooral ten aanzien van het geestelijke (1 Thess. 5:14; Hebr. 3:13), maar ook ten aanzien van het lichamelijke (2 Kor. 8:1,2,7,19; 2 Kor. 9:12,13; 1 Joh. 3:17; Rom. 12:13; Jak. 2:15,16). 

Naar paragraaf

1.13De hoedanigheden van de strijdende kerk

Wij merken voornamelijk deze hoedanigheden van de strijdende kerk op:

  1. Zij is zichtbaar en tegelijk onzichtbaar, voor zover onder het zichtbare niet alleen datgene verstaan wordt wat door de lichamelijke ogen waargenomen wordt, maar ook wat door enig ander zintuig bemerkt wordt. Op deze wijze nu noemen wij de kerk zichtbaar en onzichtbaar. 

    Niet omdat wij stellen dat de ene kerk onzichtbaar en de andere kerk zichtbaar is, want er is bij ons maar één strijdende kerk (Ef. 4:4; 1 Kor. 12:12-14,20,21). 

    Ook niet omdat het ene deel van de strijdende kerk zichtbaar en het andere deel onzichtbaar is, want de strijdende kerk is maar één lichaam. 

    Maar omdat een en dezelfde kerk in getal* ten aanzien van haar inwendige vorm* en staat (namelijk de vereniging met Christus, die door het geloof volbracht wordt) onzichtbaar is, terwijl zij ten aanzien van haar uitwendige vorm en staat (namelijk door de belijdenis) zichtbaar is (Jes. 2:2,3,14, vgl. met Matth. 5:14). 

    Ook niet omdat zij in haar geheel gelijktijdig zichtbaar is, maar omdat zij in haar delen zichtbaar is:

    • Niet alleen in haar afzonderlijke leden, die het algemene geloof van de kerk belijden (Hand. 19:1) (hoewel die afzonderlijke belijdenis niet zozeer de kerk in haar integrale* en organische* staat zichtbaar maakt, als wel enige zichtbare leden).

    • Maar ook in de onderscheiden vergaderingen van de leden, waardoor de strijdende kerk niet alleen zichtbaar wordt, maar ook in vele afzonderlijke gemeenten overgaat, die als het ware soortgelijke delen van de katholieke kerk zijn en aan haar naam evenals haar natuur deel hebben. 

  2. Hoewel zij, absoluut aangemerkt, in haar belijdenis en vergaderingen zichtbaar is, toch is zij vergelijkenderwijs ten aanzien van de verscheidene plaatsen of tijden:

    1. In het oog vallend, wanneer het getal van de leden groter en de belijdenis vrijer en meer openbaar is (Jes. 2:2,3,14; Rom. 1:8; Hand. 7:17; Hand. 12:21; Hand. 19:20; Rom. 2:18). 

    2. Zich schuil houdend, wanneer het getal van de leden kleiner en de belijdenis minder openbaar is. Dit gebeurt gewoonlijk door ketterijen, vervolgingen en alom heersende goddeloze zeden (Rom. 9:27, uit Jes. 10:22; Rom. 9:29, uit Jes. 1:9; Rom. 11:3; Openb. 12:6). 

  3. Om dezelfde reden is zij zuiverder en onzuiverder, naarmate de belijdenis óf volmaakter, óf onvolmaakter is (Rom. 1:8; 1 Thess. 5:8,9; 1 Thess. 4:9,10, vgl. met Gal. 3:1,2).

  4. Zij is blijvend en onophoudelijk (Matth. 28:20; Ef. 4:12,13; Ps. 110:1; Matth. 16:18). Want hoewel zij aan zodanige wisselvalligheden onderworpen is, dat zij ieder deel van de wereld kan verlaten (Openb. 2:5; Matth. 21:41), toch bezwijkt ze nooit geheel, vanaf het begin van haar verzameling tot aan het einde van de wereld, wanneer de Zaligmaker het Koninkrijk aan Zijn Vader zal overgeven (1 Kor. 15:24).

Naar paragraaf

1.16Wat een afzonderlijke kerk is

In de zaak zelf is zo’n afzonderlijke kerk niets anders dan: Een gezelschap van gelovigen, die door een bijzondere band onder elkaar verenigd zijn, om de gemeenschap der heiligen bestendig onder elkaar te oefenen. Zo beschrijft Guilielmus Amesius ze in Medulla theologica (Merg van de godgeleerdheid), boek 1, hoofdstuk 27, § 6. 

De Planter van de afzonderlijke kerk

De Planter van deze afzonderlijke kerk is dezelfde God Die al eerder de Planter van de katholieke kerk, zowel de triomferende als de strijdende, geweest is. Met dit onderscheid dat Hij hier de dienst van mensen gebruikt (Hebr. 3:3-5), en dat in de samenvergadering van de afzonderlijke kerk met Gods bevel en krachtdadigheid (Hebr. 10:25) ook de plicht en medewerking van mensen samenkomen, terwijl God de katholieke kerk vrijwel onmiddellijk verzamelt. 

Dus, het gezag om een kerk, ook een afzonderlijke, te vergaderen, is bij God alleen; de bediening is krachtens Gods bevel bij de mensen. Want niemand heeft uit zichzelf macht om voor Christus een kerk op te richten en te vormen. Ook krijgt niet iedereen krachtens Gods geopenbaarde wil voor zich die macht en dat gezag opgedragen. Het is de grootste eer voor mensen om een dienstknecht in Gods huis te zijn (Hebr. 3:5). Hieruit volgt ook dit:

  1. Geen mens heeft macht en recht om hetzij iets af te doen van de dingen die Christus aan Zijn kerk toegestaan heeft (1 Kor. 11:23), hetzij enige andere dingen van dezelfde soort daaraan toe te doen (Matth. 15:13). Evenwel moeten de mensen er op elke wettige wijze voor zorgen dat de dingen die Christus ingesteld heeft, voortgezet ofwel bevorderd worden (1 Kor. 14:40; Filipp. 4:8,9).

  2. Iedere afzonderlijke kerk hangt van Christus af als van haar Hoofd (Ef. 4:15,16), zodanig dat als ze afgezonderd van Christus beschouwd wordt, ze geen volledig lichaam is (Ef. 1:22,23). 

  3. Ook kan de kerk zelf voor zichzelf geen nieuwe wetten maken, om nieuwe dingen in te stellen, omdat Hij alleen de Meester (Matth. 23:8,10) en de Wetgever is (Jak. 4:12). Maar zij moet alleen zo handelen, dat zij de wil van Christus nauwkeurig onderzoekt en Zijn inzettingen met orde en eerbiedwaardigheid onderhoudt, tot de meeste vrucht van opbouw ofwel stichting (2 Kor. 10:8; 2 Kor. 13:10, vgl. met 1 Kor. 9:12; 1 Kor.14:40).

Naar paragraaf

1.29Negende vraag: kan de strijdende kerk geheel afvallen?

Men vraagt ten negende: kan de strijdende kerk geheel afvallen? 

Het gevoelen van verschillende partijen

De socinianen, met wie de arminianen samenspannen, bevestigen dit, omdat zij leren dat alle gelovigen door de vrijheid van de wil kunnen afvallen. 

De pausgezinden daarentegen ontkennen niet alleen dat de gehele strijdende kerk, maar ook dat hun roomse kerk in het bijzonder kan afvallen. 

Het gevoelen van de gereformeerden 

De gereformeerden ontkennen enerzijds, tegen de socinianen en de arminianen, dat de gehele strijdende kerk kan afvallen. 

Zij houden anderzijds, tegen de pausgezinden, staande dat alle delen, alle afzonderlijke kerken, niet juist door een afval der heiligen, maar of door de dood, of door vervolgingen van gelovigen, of op enigerlei andere manier, langzamerhand geheel en al kan afvallen, en dat de roomse kerk ook metterdaad afgevallen is. 

Argumenten tegen de socinianen en de arminianen

De gereformeerden bewijzen hun gevoelen tegen de socinianen en arminianen met de volgende redenen:

  1. Christus heeft Zijn dienaars, die voor Hem een kerk zouden vergaderen uit de gehele wereld, beloofd met hen te zullen zijn tot aan de voleinding der wereld (Matth. 28:20).

  2. Er wordt een altijddurende bediening van het Woord en de sacramenten door Christus voorzegd en beloofd (Ef. 4:11 e.v.; 1 Kor. 11:26).

  3. Christus zal een Koninkrijk hebben en zal als Koning heersen in het midden van Zijn vijanden, totdat Hij al Zijn vijanden gesteld zal hebben tot een voetbank van Zijn voeten (Ps. 110:1). Dit zal ongetwijfeld geschieden in het laatste oordeel.

  4. Christus belooft dat de poorten der hel Zijn kerk, die op Hem als op een petra gebouwd is, niet zullen overweldigen (Matth. 16:8).

  5. De geschiedenis van de kerk wordt in de Openbaring voltooid tot aan het einde der eeuwen (Openb. 22:17,20).

  6. Er wordt gezegd dat Christus’ Koninkrijk eeuwig zal zijn, zonder einde (Luk. 1:33).

  7. Er wordt gezegd dat Hij aan het einde der eeuwen het Koninkrijk zal overgeven aan Zijn Vader: ‘Daarna zal het einde zijn, wanneer Hij het Koninkrijk aan God en den Vader zal overgegeven hebben’ (1 Kor. 15:24). 

Antwoord op tegenwerpingen

Het volgende helpt niet ten gunste van het tegenovergestelde:

Tegenwerping 1. Afzonderlijke kerken kunnen elk afzonderlijk afvallen.

Antwoord. Daardoor kunnen ze niet ook allen collectief afvallen.

Tegenwerping 2. Alle onderdanen van Christus’ Koninkrijk zijn Christus als Koning vrijwillig gehoorzaam (Ps. 110:3), en daarom zouden ze ook allen kunnen afvallen.

Antwoord. God werkt in hen ‘het willen en het werken’ (Filipp. 2:13). Bijgevolg, hoewel zij, in henzelf aangemerkt, zouden kunnen afvallen, toch kunnen zij niet afvallen, aangezien zij ‘in de kracht Gods bewaard’ worden (1 Petr. 1:5).

Argumenten tegen de pausgezinden

Daarentegen leren de gereformeerden tegen de pausgezinden dat kerken in het bijzonder, tot de roomse kerk zelf toe, kunnen afvallen, want:

  1. Men leest niet dat aan enige afzonderlijke kerk de belofte van een bestendige volharding gedaan is.

  2. Alle afzonderlijke kerken waarover in het Nieuwe Testament melding gemaakt wordt, van Korinthe, van Galatië, van Efeze, enzovoort, en de zeven Aziatische gemeenten, waarover het in de Openbaring gaat, zijn zonder enig tegenovergesteld voorbeeld afgevallen.

  3. De roomse kerk zelf is afgevallen, wat zo helder als de zon blijkt uit vergelijking van het geloof dat eertijds bij de Romeinen plaatsgehad heeft, met het geloof dat nu heden ten dage bij de roomse kerk plaatsheeft. 

Antwoord op een tegenwerping

De roomsen hebben niets wat zij ten gunste van hun gevoelen zouden kunnen voorwenden dan dit:

Tegenwerping. Onder de kerk, die volgens de belofte van de Heiland de poorten der hel niet zullen overweldigen, wordt de roomse kerk verstaan. 

Antwoord. Dit wordt tevergeefs gezegd, omdat in de Heilige Schrift niet het minste voorkomt waarmee zij dit zullen kunnen bewijzen. 

Naar paragraaf