Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Bekering - Voorbereiding

 

Gekoppelde paragrafen met "Bekering - Voorbereiding"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.

Boek VI - Hoofdstuk 4 De bekering

4.13Waartoe die voorbereidende dingen vereist worden

In deze drie dingen wordt de voorbereiding krachtdadig en zeer noodzakelijk gemaakt. Geen voorbereiding tot de wedergeboorte, zoals wij in het voorgaande hoofdstuk geleerd hebben. Ook geen voorbereiding tot de gehele bekering, aangezien deze dingen tot de bekering behoren, als daden ervan. Maar alleen een voorbereiding tot de uiteinden* van de bekering, namelijk geloof en boetvaardigheid. Daartoe banen ze de weg door:

  1. In hen de natuurlijke zelfzucht ten onder te brengen, waardoor de zondaar óf geen noodzakelijkheid van de Verlosser en de verlossing erkent (Openb. 3:17; Luk. 18:11; Matth. 9:12), óf zich de verlossing van zichzelf en van zijn eigen krachten en werken belooft (Matth. 19:16,20).

  2. Hen op te wekken tot een begeerte en verlangen naar de Verlosser en de verlossing: ‘Wie zal mij verlossen?’ (Rom. 7:24; Filipp. 3:7-9; Matth. 5:6; Jes. 55:1; Openb. 22:17). 

  3. Hen ertoe te brengen om des te bereidwilliger allerlei voorwaarden aan te nemen, die vooraf vereist worden tot toepassing van de verlossing (Hand. 9:6; Hand. 2:37; Hand. 16:30), namelijk:

    • De verloochening van zichzelf, de opneming van zijn kruis en de navolging van Christus (Luk. 9:23).

    • De kruisiging van het vlees en de vleselijke begeerlijkheden (Gal. 5:24).

    • De doding van zichzelf (Kol. 3:5). 

    Zonder die voorbereidingen zal niemand ooit zodanige dingen toelaten (Rom. 10:5).

  4. In hen een ijver te verwekken om de verlossing, als ze reeds verkregen is, zorgvuldiger te bewaren en zich te wachten voor allerlei belemmeringen ervan, die uit de zonden voortspruiten, aangezien wij ons de verlossing door zulke moeilijke voorbereidingen verkregen hebben (Gal. 3:4; Job 42:6). 

Te mijden uitersten

Opdat dit doeleinde gemakkelijker en zekerder verkregen zal worden, zo laat die drieërlei voorbereiding een te bekeren mens stimuleren en schikken om de Verlosser met een levend geloof aan te nemen. 

De bekerende God maakt dat de voorbereidende verbrijzeling, vernedering en wanhoop:

  • Enerzijds niet al te slap en ongeschikt is, zodat ze de bekeerling niet aandrijft tot een absolute aanneming van de Verlosser, op wélke voorwaarden Hij ook aangeboden is (Matth. 8:19), maar alleen tot enige afhankelijke* wil (velleitas), zoals er opgemerkt wordt in de farizese jongeling (Matth. 19:21,22) en in Agrippa (Hand. 26:28). Deze was bij de verloren zoon oorzaak van een zo grote draling (Luk. 15:14-16), 

  • Anderzijds niet al te intens is, zodat ze aandrijft tot een dodelijke en verderfelijke wanhoop, zoals in Kaïn, Saul, Judas en anderen gebeurd is, of ten minste lichaam en ziel onbekwaam maakt om enigerlei redelijke werkingen, zowel burgerlijke als heilige, te verrichten (Ps. 77:3-5,9,10; Ps. 88:4-9), ja, alle bekering uitsluit (Jer. 18:12).

Naar paragraaf