Klik op één
van de segmenten!
Toepassing - Oorzaak
Gekoppelde paragrafen met "Toepassing - Oorzaak"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.
Boek VI - Hoofdstuk 1 De aard van de toepassing
1.23Eerste praktijk: de betrachting van de toepassing prijst ons God aan als de Beginner en Voleinder van onze gehele zaligheid
De betrachting van deze toepassing hoort bij haar afzonderlijke bestanddelen. Het volgende kan echter de betrachting van ons huidige onderwerp zijn.
De toepassing stelt ons God voor en prijst Hem ons aan als de Beginner en Voleinder van de gehele zaligheid van de mens (Hebr. 12:2; Filipp. 2:13; 2 Kor. 3:5), want:
Hij heeft, door zuivere en loutere genade gedreven, de Verlosser gegeven (Joh. 3:16).
Hij heeft de verlossing teweeggebracht (Luk. 1:69).
Hij heeft de te verlossen mensen aangewezen (Rom. 9:13; Ef. 1:4,5; 2 Tim. 2:19).
Hij heeft hen aan Zijn Zoon gegeven om te verlossen (Joh. 17:6,9).
Hij heeft de voorwaarden en de wetten voor de toepassing van de verlossing bepaald en voorgeschreven (Joh. 3:16).
Hij verzorgt en bewerkt de voorgeschreven voorwaarden door Zijn Geest in de te verlossen mensen (1 Petr. 1:2; Filipp. 2:13).
Hij biedt de te verlossen mensen de Verlosser en de verlossing aan, om in het geloof aangenomen te worden. Hij belooft de verlossing aan wie ze aannemen (Joh. 3:16; 1:12; Hand. 10:42,43; Hand. 16:30,31; 2 Kor. 5:18,19), en dit door de genade van de roeping.
Hen die dood zijn in de zonden en dus geheel en al onbekwaam om de Verlosser en de voorwaarden van de verlossing aan te nemen en te vervullen, maakt Hij levend (Ef. 2:5,6) en wederbaart Hij (Joh. 3:5; Tit. 3:5). Dus herstelt Hij hun de krachten (2 Kor. 3:5; 1 Kor. 15:10) om Zijn wil aan te nemen (Filipp. 2:13).
Hij schenkt niet alleen de krachten waardoor zij kunnen aannemen, maar schenkt ook het aannemen zelf, door hen krachtdadig tot Christus te trekken (Joh. 6:44,65; Hoogl. 1:4; Jer. 31:3; Joh. 12:32), en dat door bekering.
Hij bewaart de getrokkenen krachtig, zodat zij niet afvallen (Joh. 10:28,29; 1 Petr. 1:5; Rom. 8:38,39).
Niet alleen geeft Hij hiertoe de bediening van de verlossing ofwel de verzoening (2 Kor. 5:18,19), maar maakt die ook vruchtbaar (1 Kor. 3:6,7,9; Rom. 15:16,18,19; 2 Kor. 3:5,6).
Hij verzekert de verlosten van de toegepaste verlossing door de Geest (1 Kor. 2:12), en verzegelt hen met Hem als met een onderpand (2 Kor. 1:21,22; Ef. 4:30), ook met bijvoeging van zichtbare tekenen en zegelen tot dit doel (Rom. 4:11; Gen. 17:7,10).
Hij versterkt de door al deze zaken gemaakte toepassing, en omheint die als het ware tegen allerlei gevaar van ergernis door de kerkelijke tucht (1 Kor. 5:4-7).
Waartoe
Op deze wijze prijst ons dit leerstuk God aan als de Beginner en Voleinder van onze gehele zaligheid, en wel met het doel dat:
Wij de roem en de heerlijkheid daarvan, ontnomen aan onszelf en aan alles wat buiten Hem is, aan Hem alleen zouden toeschrijven (Ps. 115:1; Ef. 1:4-6).
Wij de ontvangen zaligheid met een wederkerige dankbaarheid tot Hem zouden terugbrengen (Rom. 11:36; Rom. 7:24,25; Ef. 1:3).
Wij in alle zaken die onze zaligheid betreffen, van God alleen afhankelijk zouden zijn, dat Hij ons zal aanwijzen wat wij moeten doen (Ps. 86:11), ons met Zijn Geest zal leiden wanneer wij dit gaan doen (Ps. 143:10; Ps. 5:9; Joh. 16:13), en ons met Zijn kracht zal versterken terwijl wij dit doen (1 Kor. 12:9; Ef. 6:10), en dat Hij het ‘goede werk’ dat Hij in ons ‘begonnen heeft, voleindigen zal tot op den dag van Jezus Christus’ (Filipp. 1:6).
Wij ondertussen met een diepe nederigheid en uit bewustheid van onze eigen onbekwaamheid onze eigen ‘zaligheid werken met vreze en beven, want het is God Die in [ons] werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen’ (Filipp. 2:12,13; Rom. 11:20-22; Ps. 2:11; Spr. 28:14).