Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Roeping - Bijzonder / Zaligmakend

 

Gekoppelde paragrafen met "Roeping - Bijzonder / Zaligmakend"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.

Boek VI - Hoofdstuk 2 De roeping

2.14De twee uiteinden van de roeping

Er zijn twee uiteinden* van deze roeping: 

  1. Het beginpunt:* ‘Uit de duisternis’ (1 Petr. 2:9), namelijk van:

    • Onwetendheid (Ef. 4:17), waardoor wij God niet kennen en onszelf, de zonde en onze ellende niet kennen, en waardoor wij ook de Verlosser, de verlossing en de voorwaarden van de verlossing niet kennen (1 Kor. 2:14).

    • Vervreemding van God: ‘Gij die eertijds niet Gods volk waart (vgl. 1 Petr. 2:10; Ef. 4:18). 

    Door deze twee zaken wordt de gehele staat van zonde, dood en verdoemenis te kennen gegeven (Hand. 26:17,18; Ef. 2:11-13).

  2. Het eindpunt: ‘Tot Zijn wonderbaar licht’, waaronder verstaan wordt de kennis van God en van geestelijke zaken (Joh. 17:3), de verzoening met God (Hand. 26:18) en de gehele staat van genade, leven en eeuwige zaligheid, zoals wij in het verklarende deel gezegd hebben (vgl. Gal. 1:6; 1 Kor. 1:9; 1 Petr. 1:21; Kol. 1:12,13).

Naar paragraaf

2.17Ten derde: een bijzondere roeping, die de uitverkorenen alleen eigen is

Er is ten derde een bijzondere roeping, die de uitverkorenen alleen eigen is. Daardoor worden zij geroepen met die bedoeling (intentie) van God dat zij komen (Joh. 6:44,45). Daardoor wordt hun de genade zodanig aangeboden, dat zij haar ook aannemen. Deze roeping is met de wedergeboorte verbonden, waardoor zij doorbreken tot de bekering. Vanwege deze roeping wordt gezegd dat zij ‘naar Zijn voornemen’ geroepen zijn (Rom. 8:28,30). Haar krachtdadigheid hangt niet af van enige gesteldheid die bij de roeping past, of van de krachten van de vrije wil. Zij houdt zich immers bezig met mensen die vóór de wedergeboorte in de zonden dood zijn (Ef. 2:1,5). Maar haar krachtdadigheid hangt alleen af van de genade van de roepende God (Rom. 9:11,16,18; 1 Petr. 2:9). 

Ondertussen moet men hier echter zorgvuldig opmerken dat deze roeping een tweeërlei opzicht heeft op de wedergeboorte. 

  1. Óf zij gaat eraan vooraf, voor zover God aan de mens, die naar Zijn voornemen onfeilbaar wedergeboren zal worden, maar tot nu toe in de zonden dood is, de wijze van verlossing verklaart en tot het aannemen van haar voorwaarden nodigt. Tot hier laat de roeping geen enkele voorafgaande goede gesteldheden toe.

  2. Óf zij volgt erop (1 Kor. 1:24), in zoverre God de mens, die reeds wedergeboren is, roept tot het dadelijke* geloof en de dadelijke boetvaardigheid. Deze roeping vooronderstelt krachten en goede gesteldheden, die door de wedergeboorte meegedeeld zijn. 

Men zou onderscheidingshalve gene de ‘eerste roeping’ en deze de ‘tweede roeping’ kunnen noemen. 

Naar paragraaf

2.25Vijfde praktijk: dit leerstuk verwekt liefde en verlangen naar zijn deelgenootschap

Dit leerstuk verwekt liefde en verlangen tot zichzelf, dat is: opdat wij de zaligmakende roeping deelachtig worden. 

Beweegredenen

Deze roeping is:

  • Een roeping van een zondaar (Matth. 9:13; Hand. 26:18; Ef. 2:13). 

  • Een roeping tot de Verlosser en de verlossing (Matth. 11:28; Joh. 6:37). 

  • Een roeping tot een Koninkrijk, tot heerlijkheid (1 Thess. 2:1), tot de heerlijkheid van onze Heere Jezus Christus (2 Thess. 2:14; 1 Petr. 5:10). 

  • Een ‘heilige roeping’ (2 Tim. 1:9), die ‘van boven’ is (Filipp. 3:14), die ‘hemels’ (Hebr. 3:1) en ‘zaligmakend’, σωτήριος, is (Tit. 2:11). 

  • Een uiterst voordelige roeping, volgens § 22.

  • Een absoluut noodzakelijke roeping (Joh. 6:44; vgl. Hebr. 5:4). 

Wat voor verlangen

Ook verwekt deze roeping geen werkeloze liefde en begeerte, maar:

  • Een liefde en begeerte die ten hoogste naarstig zijn: ‘Daarom benaarstigt u te meer’ (2 Petr. 1:10; vgl. Spr. 2:4; Spr. 8:17), omdat liefde en begeerte geen ware liefde en begeerte kunnen zijn als ze niet werkzaam zijn. 

  • Een liefde en begeerte die ten hoogste aandachtig en oplettend zijn voor het Woord, door middel waarvan God gewoon is ons te roepen (2 Petr. 2:2; Hand. 16:14; Matth. 13:20,23).

  • En dat niet soms, nu en dan, maar voortdurend, dagelijks (Spr. 8:34), dag en nacht (Ps. 1:2; Deut. 6:6,7; Deut. 17:19).

  • Ook niet terloops en als in het voorbijgaan, maar door te ‘onderzoeken’, ἐρευνᾶτε (o.a. Joh. 5:39; Joz. 1:8; Ps. 1:2).

Naar paragraaf