Klik op één
van de segmenten!
Geestelijke vrijheid
Gekoppelde paragrafen met "Geestelijke vrijheid"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 28 De wedergeboorte, de aanneming, de verzoening en de verlossing
28.22Verklaring van de geestelijke vrijheid
Uit wat gezegd is, kan men nu juist oordelen over de geestelijke vrijheid van de uitverkorenen.
Deze vrijheid moet men goed onderscheiden van:
De natuurlijke vrijheid van onze wil, waarvan het redelijke schepsel niet kan worden gescheiden (hierover kunt u lezen in hoofdstuk 13, § 13).
De burgerlijke vrijheid, waaronder men kan verstaan:
In een bredere zin, een vrijheid van deze of gene verplichting die door ons niet is aangegaan of op gepaste wijze van ons is weggenomen (vgl. Jes. 58:6; Matth. 18:26; Rom. 8:3; 1 Kor. 7:15,39).
In een bepaalde zin, een vrijheid die staat tegenover de staat van lichamelijke gevangenschap of slavernij. De vrijheid op deze wijze komt voort uit de geboorte of uit de vrijlating, volgens het onderscheid van vrijgeboren en vrijgeworden mensen (1 Kor. 7:21; Gal. 3:28).
Die bijzondere trap en vertoning van de geestelijke vrijheid die:
Deels onder het Nieuwe Testament wordt gevonden, met het ophouden van het tuchtmeesterschap van de wet. Deze vrijheid draagt de naam ‘christelijke vrijheid’ bij uitstek (vgl. Gal. 4:3; Gal. 4:26; Gal. 5:1).
Deels en veel volmaakter nog zal plaatsvinden in de toekomstige heerlijkheid (vgl. Rom. 8:21; Ef. 1:14).
Anderzijds moet deze vrijheid gesteld worden in:
Een bevrijding van de macht van de satan, de zonde en de dood, maar geenszins van:
Alle gezag van de menselijke overheid.
Alle onderwerping onder de opzieners van de kerk (volgens hetgeen nader blijken zal in hoofdstuk 33).
Alle onderlinge liefdeplichten, ook in het niet doen van middelmatige en geoorloofde zaken met ergernis van andere zwakkere broeders van ons (Rom. 13:8; Rom. 14:15; 1 Kor. 8:9; zie ook wat hier uitvoeriger over gezegd is in hoofdstuk 11, § 36).
Een onderwerping onder de heerschappij van God alleen. Alle menselijke heerschappij en absolute macht, die onmiddellijk en door zichzelf ons geweten verplicht, moet dus verre zijn. Maar anderzijds moet de gehoorzaamheid aan God blijven, die onder het Oude en Nieuwe Testament bewezen moet worden volgens het voorschrift van Zijn wet (dit hebben wij tegen de libertijnen en de wetbestrijders al aangetoond in hoofdstuk 11, § 38). Zelfs de heidenen hebben de losse ongebondenheid goed van de ware vrijheid weten te onderscheiden, wanneer ze deze laatste stelden in een betamelijke dienst van God en de wetten.