Klik op één
van de segmenten!
Heerlijkmaking - In het sterven
Gekoppelde paragrafen met "Heerlijkmaking - In het sterven"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.
Boek VI - Hoofdstuk 9 De heerlijkmaking
9.13Het tweede tijdperk van de verheerlijking: de voortgang
Het tweede tijdperk van de heerlijkmaking, namelijk de voortgang, is in de dood van degenen die verheerlijkt zullen worden (Openb. 14:13; Ps. 116:15; Ps. 72:14). De dood is van nature niets anders dan een ‘bezoldiging der zonde’ (Rom. 5:12; Rom. 6:23) en een verschrikkelijke samenvatting van alle ellende (Gen. 2:17; Rom. 8:7). Insgelijks opent de dood voor de verworpenen de ingang tot de ellende van de eeuwige verdoemenis (Luk. 17:23,34; Hebr. 9:27). Echter, voor degenen die verheerlijkt zullen worden, is de dood door genade een trap* van de heerlijkmaking, voor zover hij ‘kostelijk’ is voor God (Ps. 16:15), en een invoering van de ziel in de eeuwige heerlijkheid (Joh. 5:25). Want:
Als u het lichaam beschouwt, dat wordt door de dood ten minste verlost van het gevoel van alle voorgaande ellende, en door de dood worden al hun tranen als afgewist (Openb. 7:17; Openb. 21:5). Zij rusten van al hun arbeid (Openb. 14:13; Job 12:1,2). Zij worden verborgen voor de naderende stormen van allerlei ellende (Jes. 26:20). Zij gaan heen in vrede, zij slapen en rusten op hun ‘slaapsteden’ (Jes. 57:2).
Daarom wordt de dood van degenen die verheerlijkt zullen worden, herhaaldelijk een ‘slaap’ genoemd (Joh. 11:11,14). Daarom ook, tot betuiging van de hoop op een zalig ontwaken, moeten de lichamen van de gelovigen met eer, zonder pracht en zonder bijgelovige pausgezinde rituelen, wassen kaarsen, gezangen en die hele meest gewijde begrafenisplechtigheid, ter aarde besteld worden, naar het voorbeeld van het lichaam van Christus (Matth. 27:57-62) en van de patriarch Jakob (Gen. 1:2-12).
Als u de ziel beschouwt, aan haar zal wedervaren:
Een volmaakte verlossing van de zonde (Rom. 6:7).
Een volmaaktere gemeenschap met God en met Christus (2 Kor. 5:6-8; Filipp. 1:23).
Een volmaaktere heiligheid (Hebr. 12:23).
Een volmaaktere woonplaats (Luk. 23:43; Luk. 16:22; 2 Kor. 5:1).
Een volmaaktere heerlijkheid, een kroon der rechtvaardigheid (2 Tim. 4:8).