Klik op één
van de segmenten!
Roeping - Dwalingen
Gekoppelde paragrafen met "Roeping - Dwalingen"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.
Boek VI - Hoofdstuk 2 De roeping
2.18Eerste vraag: is de roeping tot de Verlosser en de verlossing universeel?
Men vraagt ten eerste: is de roeping tot de Verlosser en tot de verlossing universeel?
Het gevoelen van verschillende partijen
De pelagianen en de pelagiaansgezinden, de socinianen, de arminianen, de pausgezinden en de lutheranen antwoorden hier bevestigend op. Zij doen dit om des te gemakkelijker een universele genade en verlossing te verdedigen, die zonder een universele roeping niet kan plaatshebben; en ook om de krachtdadigheid van de roeping te doen afhangen van de vrije wil.
Diegenen uit de gereformeerden, die een universele voorwerpelijke* genade voorstaan (hoewel met een verschillend oogmerk en met verschillende hypotheses), antwoorden hier eveneens bevestigend op.
Het algemene gevoelen van de gereformeerden
Hoewel het algemene gevoelen van de gereformeerden enige universele algemene roeping tot God als Schepper toestaat, en hoewel het insgelijks een algemene roeping tot de Verlosser toestaat, ontkent het standvastig een universele roeping.
Dit zijn hun argumenten:
Uitdrukkelijk in strijd is met de Schrift (Ps. 147:19,20; Hand. 14:16; Rom. 16:25,26; Ef. 3:8,9), volgens welke Schriftplaatsen onder het Oude Testament alle naties die van de Joden onderscheiden waren, uitgesloten waren van de roeping, ook zelfs van een uitwendige.
Onder het Nieuwe Testament heeft de Zaligmaker verboden om vóór Zijn opstanding het Evangelie te brengen buiten het Joodse land (Matth. 10:5).
Ook zelfs na Christus’ hemelvaart heeft de Heilige Geest dit aan Paulus verboden en belet (Hand. 16:6).
Het is door de ervaring zelf allerduidelijkst dat er zeer veel naties gevonden worden die niet het minste van de Verlosser en de verlossing gehoord hebben.
De hypotheses van een universele genade en van een vrije wil, waaraan een universele roeping dienstbaar moet zijn en waarop zij gebouwd wordt, zijn ijdel en wankel.
Antwoord op tegenwerpingen
Het bevestigende gevoelen heeft niets wat het met ook maar enige schijn van waarheid kan voortbrengen dan het volgende:
Tegenwerping 1. De roeping schijnt soms tot alle mensen uitgestrekt te worden (Tit. 2:11; 1 Tim. 2:4; Kol. 1:6; Mark. 16:15).
Antwoord. Dat is: tot allerlei soort van mensen (Openb. 5:8), nergens tot allen en eenieder.
Tegenwerping 2. De prediking van de natuur strekt zich uit tot alle mensen (Ps. 19:3-5; Rom. 1:19-21; Rom. 2:14,15; Hand. 14:17; Hand. 17:27).
Antwoord. Wij hebben erkend dat er door de prediking van de natuur een universele roeping is tot God als Schepper (Hand. 17:27), hoewel oneigenlijk* zo genoemd. Maar de vraag is of de roeping door de prediking van het geopenbaarde Woord ofwel van het Evangelie tot de Verlosser en het deelgenootschap aan de verlossing universeel is. Dit zeggen de aangevoerde Schriftplaatsen echter niet.
Tegenwerping 3. Ook zelfs in de heidenen en in anderen die verloren gaan, worden vele en uitmuntende gaven gezien.
Antwoord. Die betreffen wel een algemene genade, maar geenszins óf een universele genade, óf een universele roeping, omdat die gaven niet in allen en eenieder voorkomen en geen algemene roeping bewijzen.
2.20Derde vraag: vindt de roeping nu plaats zonder het uitwendige Woord, alleen door een inwendig woord?
Men vraagt ten derde: vindt de roeping nu plaats zonder het uitwendige Woord, alleen door een inwendig woord?
Het gevoelen van de geestdrijvers
De geestdrijvers antwoorden bevestigend op dit vraagstuk, uit kleinachting van de Schrift, als ware zij alleen voor kinderen bestemd. Zij zoeken naar en pochen op Goddelijke inblazingen, waardoor God hun evengoed zou inspireren wat er gedaan moet worden als eertijds de profeten en de apostelen.
Het gevoelen van de christenen
De christenen erkennen het volgende:
God heeft door een inwendig Woord, zonder een uitwendig, oudtijds aan de patriarchen, de profeten en de apostelen de dingen bekendgemaakt die betracht moesten worden.
Hij kan datzelfde nog doen, als Hij wilde.
Het uitwendige Woord, zonder de voor de uitverkorenen gewone verlichting van de Heilige Geest, kan niets doen tot de wedergeboorte en de zaligheid.
Zij ontkennen echter dat God in deze tijd, nu de regel van geloof en leven zo nauwkeurig in het Woord van de Schrift beschreven staat, iets openbaart wat tot zaligheid noodzakelijk is en wat niet in de Schrift beschreven zou zijn.
Zij ontkennen dus ook dat de roeping alleen door een inwendig Woord gezocht of daarop geroemd moet worden, want:
God verwijst ons steeds naar de Schrift (Jes. 8:20; Joh. 5:39; Luk. 16:29).
Hij verbiedt gedurig om iets bij de Schrift te doen (Deut. 4:2; Deut. 12:32), en dat op straffe van de vloek (Gal 1:6-9; Openb. 22:18,19).
Door dat uitwendige Woord van de Schrift alleen is ‘de mens Gods volmaakt’ en ‘tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust’ (2 Tim. 3:17; Ps. 19:8,9; 2 Sam. 22:31; 2 Petr. 1:19).
Dat inwendige en geestdrijvende woord is aan verscheidene dwalingen en verleidingen onderworpen, zowel ten aanzien van degenen die daarop roemen als van degenen die het horen (1 Joh. 4:1). Daarom wordt ons bevolen om wat ons voorgesteld wordt, te beproeven (1 Joh. 4:1; 1 Thess. 5:21), en dit naar de regel van het beschreven Woord (Hand. 17:11).
Laat ik eraan toevoegen dat Paulus het geloof betrekt op het gehoor en dus op het uitwendige Woord (Rom. 10:14,15).
Antwoord op tegenwerpingen
De geestdrijvers hebben niets wat zij in hun voordeel voorwenden, behalve dit:
De dode letter (2 Kor. 3:6).
De voor de gelovigen gebruikelijke openbaringen of verlichtingen.
Deze tegenwerpingen hebben wij in [deel 1] boek 1, hoofdstuk 2, § 33, weerlegd.
De overige tegenwerpingen die gewoonlijk wat betreft de roeping geopperd worden, horen bij de volgende hoofdstukken.