Klik op één
van de segmenten!
Gebed des Heeren - Onze Vader
Gekoppelde paragrafen met "Gebed des Heeren - Onze Vader"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 26 Het gebed, het vasten, het waken, de aalmoezen en de geloften
26.11Algemene opmerkingen over het volmaakte Gebed des Heeren
Wij kunnen deze verhandeling van het gebed niet gepast eindigen zonder ook iets kort te zeggen over het gebed dat men ‘het Gebed des Heeren’ noemt, omdat onze Heere Jezus het eenmaal of misschien tweemaal aan ons heeft geleerd (Matth. 6:9; Luk. 11:2). Het draagt ook wel de naam ‘het allervolmaaktste gebed’, wegens de gepaste omvatting van alles. Hiervan geloven wij het volgende:
Het Gebed des Heeren is vooral een na te volgen voorbeeld van al onze gebeden, zowel in zaken, met de volgorde daarvan, als in woorden, volgens het oogmerk van Christus en Zijn leerlingen en de praktijk van de apostelen. Zij hebben zichzelf daarna geenszins altijd aan dit ene gebed gebonden.
Het Gebed des Heeren is echter tegelijk een formuliergebed, dat door de kerk in alle verdere tijden met recht te gebruiken is. Dit bewijzen wij, tegen sommigen die een ander gevoelen hebben, uit:
Het gebod van Christus om ‘aldus te bidden’ en ‘zo te zeggen’ (Matth. 6:9; Luk. 11:2).
Het bijkomende begin en slot van het gebed.
De volmaaktheid van de woorden die de Heiland gebruikt.
Het aloude gebruik van de christenen vanaf de allereerste tijden.
Dit is het ook waard om goed opgemerkt te worden tegen sommige godgeleerden van onze tijd, die in dit gebed hun ‘zeven perioden’ van de kerk van het Nieuwe Testament uitgedrukt menen te kunnen vinden. Die zouden zij immers met veel meer schijn in de tien geboden kunnen opspeuren. En als ze in dit gebed zouden worden gevonden, zou men het in zijn geheel in al die perioden niet in zijn kracht en nadruk kunnen gebruiken.
Het Gebed des Heeren kan geenszins worden aangezien voor een vermeerdering van de zedelijke wet, maar is alleen een enigszins nieuw hulpmiddel in de betrachting van een door de wet voorgeschreven plicht. Dit hebben wij al eerder tegen de socinianen opgemerkt (hoofdstuk 12, § 4). Gewoonlijk wordt het volgende uitvoerig tegen hen aangetoond:
De oude gelovigen hebben eertijds dezelfde dingen, op dezelfde wijze, in de Naam van dezelfde Middelaar en in dezelfde orde – eerst de geestelijke dingen samen met Gods eer en daarna de lichamelijke dingen met hun eigen voordeel – van God moeten begeren.
Dit hebben zij ook daadwerkelijk zo gedaan, wanneer wij al in de oude dag vinden:
De aanhef van dit gebed (Jes. 63:15-16; 1 Kon. 8:39).
De eerste bede (Num. 14:17; Ps. 115:1).
De tweede bede (Ps. 4:7; Ps. 51:20).
De derde bede (Ps. 25:8).
De vierde bede (Gen. 28:20; Spr. 30:8).
De vijfde bede (Ex. 34:9; Ps. 51:3; Job 31:29-30).
De zesde bede (Ps. 19:13-14; Ps. 119:36-37).
Het slot van het gebed (1 Kron. 29:11; Ps. 72:19).
Ja, de Zaligmaker heeft dit gebed zelfs uit de gewone gebeden van de Joden samengesteld.
Aan het Gebed des Heeren moet niet een of andere innerlijke meerdere heiligheid en kracht worden toegeschreven, waardoor:
Het herhaalde opzeggen ervan alleen ons groot nut zou toebrengen.
Alle andere gebeden hiermee noodzakelijk zouden moeten worden besloten.
Dit gebed aan het gebruik door kinderen zou moeten worden onttrokken.
Het bidden ervan in de algemene bijeenkomsten wegens de vermenging van vele goddelozen voor ongepast zou moeten worden gehouden.
Deze opmerkingen raken deels de roomsen, deels ook andere mannen van onze eigen belijdenis, die hierin niet van alle bijgelovige angstvalligheid vrij lijken te zijn.