Klik op één
van de segmenten!
Onwederstandelijk
Gekoppelde paragrafen met "Onwederstandelijk"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 23 De eerste weldaad van het genadeverbond: Gods krachtdadige roeping
23.11Gods bovennatuurlijke, krachtdadige en onwederstandelijke werking
In deze roeping van de mens willen of kunnen wij geenszins de uiterlijke middelen uitsluiten – het Woord, de verbondszegels, de zegeningen en de oordelen – of de Goddelijke aanrading door al deze zaken. Maar toch handhaven wij hier tegelijk en vooral de daadwerkelijke, bovennatuurlijke, inwendige en dus onmiddellijke werking van God, zowel op het verstand van de mens, door de heilzame opening en verlichting daarvan, als op zijn wil, door de buiging daarvan. Deze werking op het verstand en de wil is uiteindelijk onwederstandelijk en onoverwinnelijk, en moet hier beide samenkomen vanwege de voorgaande verdorvenheid en onmacht van deze beide vermogens van de mens. Hiertoe worden wij gedrongen door:
Een zodanige allerkrachtigste werking van God die we overal in de Schrift tegenkomen:
In het algemeen: ‘En welke de uitnemende grootheid Zijner kracht is aan ons, die geloven, naar de werking der sterkte Zijner macht, die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt’ (Ef. 1:19-20).
In het bijzonder, met betrekking tot:
- Het verstand (Jer. 31:33-34; Joh. 6:45; 2 Kor. 4:5-6; Ef. 1:18): ‘... ; welker hart de Heere heeft geopend, dat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd’ (Hand. 16:14).
- De wil: ‘..., en Ik zal Mijn vreze in hun hart geven, dat zij niet van Mij afwijken’ (Jer. 32:40; zie ook Joh. 6:44).
Zowel door eigenlijke spreekwijzen als door gelijkenissen van:
Een tweede schepping (Ps. 51:12; Ezech. 36:26; 2 Kor. 5:17; Ef. 2:10).
Een wederbaring (Joh. 3:5; 1 Petr. 1:3).
Een opwekking (Ef. 2:5; Kol. 3:1).
Al deze gelijkenissen leiden ons duidelijk tot een bovennatuurlijke en onwederstandelijke werking van God.
De onmacht van de mens, zowel om God te wederstaan als om enig goed te werken zonder deze machtige aansporing van de Goddelijke genade, die verschillende namen heeft overeenkomstig haar verschillende trappen. Dit blijkt ook overvloedig uit de aangevoerde gelijkenissen.
De onscheidbare samenvoeging van de gehoorzaamheid van de mens met de Goddelijke roeping. Daarom komt ook de bekering zelf ons als een werk van God voor:
‘Trek mij, wij zullen U nalopen’ (Hoogl. 1:4).
‘Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn’ (Jer. 31:18).
‘Want het is God Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen’ (Filipp. 2:13; zie ook Joh. 6:37,45; Hand. 11:18; Ef. 2:8; Filipp. 1:29; Hebr. 13:21).
De ongerijmdheden waarin men moet vervallen als men deze krachtige werking van God in onze roeping niet erkent, met name het volgende:
Men schrijft aan God geen meerdere macht ten goede toe als aan de duivel ten kwade.
Men moet de eer van ’s mensen zaligheid vooral aan de mens zélf geven.
De Goddelijke raad wordt veranderlijk gemaakt.
Gods voorkennis is feilbaar.
Na de uiterlijke bekendmaking van het Evangelie aan de mens zijn de gebeden om Gods genade nagenoeg of volkomen tevergeefs.
De verschillende uitkomst van de uiterlijke roeping van het Evangelie – ja, ook van de inwendige overtuigende verlichting die sommigen ten deel valt en vooral in de zonde tegen de Heilige Geest plaatsheeft – hangt dus volledig af van de schenking of onthouding van deze inwendige en krachtdadige genade van God.