Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Vergeving van zonden

 

Gekoppelde paragrafen met "Vergeving van zonden"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 2

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 2

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 2/6 - De werken van God - De zonde van de mens.

Boek IV - Hoofdstuk 3 De dadelijke zonde

3.31Zesde praktijk: verlossing van de zonde

De praktijk bestaat in verlossing van de zonde: ‘Wie zal mij verlossen?’ (Rom. 7:24), zodat wij, door de zonde weggerukt of ook tot slaaf daarvan gemaakt, verlost worden, zowel van de strafschuld als van de heerschappij van de zonde. Want in de zonde is:

1. Een allerschandelijkste schandelijkheid, die onze ziel zelf bevlekt en bevuilt (2 Kor. 7:1), en wel zodanig bevlekt, dat God zelfs van onze beste werken een walg en afkeer heeft (Jes. 1:13; 64:6). Deze schandelijkheid kon nergens anders door uitgewist worden dan door het bloed van de Zoon van God (1 Joh. 1:7). 

2. Een tirannie, dienstbaarheid en slavernij (Joh. 7:34), waardoor wij haar begeerlijkheden opvolgen en gehoorzaam zijn, harder dan alle Egyptische dienstbaarheid. 

3. Een onuitsprekelijke ellende, die zij ons door Gods rechtvaardig oordeel aanbrengt. Zij berooft ons van alles wat het allerbeste is: van God, van Christus, van genade, van heerlijkheid, en zij werpt ons neer in alles wat het allerslechtste is: onze ziel zelf in Gods toorn en Zijn oordelen, lichamelijke, geestelijke en eeuwige, die de Heilige Schrift met geen gelijkenissen genoeg kan voorstellen (Jes. 66:24; Matth. 22:13; 25:41; 2 Thess. 1:8). 

 

Om dan van de zonde verlost te worden:

a. Hebben wij een Verlosser nodig:

- God (Ps. 130:7,8; Jes. 42:1; Jer. 31:1 e.v.; Jes. 60:16).

- De Middelaar (1 Tim. 2:5,6; Jes. 63:1 e.v.; Rom. 3:23-25), Die hiertoe in de wereld gekomen is, ‘opdat Hij de werken des duivels verbreken zou’ (1 Joh. 3:8; Tit. 2:14; 1 Petr. 1:18,19).

- De Heilige Geest (Rom. 7:23; Ef. 1:13,14; 4:30).

b. Moeten wij er met de allervurigste wensen en begeerten naar verlangen: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen?’ (Rom. 7:24). Wij moeten de Verlosser begeren en zoeken met een levend geloof (Rom. 3:25; Jes. 45:22) en met de allervurigste gebeden (Ps. 26:11; 44:27; 2 Sam. 24:10).

Naar paragraaf