Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Heerlijkmaking - Praktijk

 

Gekoppelde paragrafen met "Heerlijkmaking - Praktijk"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.

Boek VI - Hoofdstuk 9 De heerlijkmaking

9.23Eerste praktijk: de betrachting prijst ons de gelukzaligheid aan van degenen die met Christus verenigd zijn

Nu gaan we over tot de praktijk. De verheerlijking van dit leven, ofwel de aanvankelijke heerlijkmaking, prijst ons bij uitnemendheid de gelukzaligheid aan van degenen die met Christus verenigd zijn, want:

  1. Niet alleen zijn zij door Gods onveranderlijke besluit bestemd tot de toekomstige heerlijkmaking (1 Petr. 1:2-4; Rom. 9:27; 1 Kor. 2:7; Matth. 25:34), wanneer zij het heerlijke beeld van Gods Zoon Zelf gelijkvormig zullen gemaakt worden (Rom. 8:29, vgl. met 2 Kor. 4:4).

  2. Niet alleen zijn zij door het bloed van Gods Zoon Zelf verlost en gekocht tot de toekomstige heerlijkheid (1 Petr. 1:18,19).

  3. Niet alleen zijn zij tot het deelgenootschap aan de heerlijkheid geroepen (1 Petr. 2:9; 2 Thess. 2:14). 

  4. Niet alleen zijn zij tot die heerlijkheid wedergeboren (1 Petr. 1:3,4).

  5. Niet alleen zijn zij tot die heerlijkheid bekeerd (Hand. 26:18).

  6. Niet alleen hebben zij die heerlijkheid aan zich toegewezen gekregen van Gods rechterstoel zelf, door de rechtvaardiging: ‘Wij, ... gerechtvaardigd zijnde, ... roemen in de hoop der heerlijkheid Gods’ (Rom. 5:1,2). 

    Ik zeg: niet alleen zullen zij op al deze manieren zeker verheerlijkt worden in het laatste oordeel, maar ook zijn zij reeds verheerlijkt:

  7. Niet alleen zijn zij reeds verheerlijkt in hun heerlijke Hoofd Christus, door een allernauwste vereniging met Hem (Joh. 17:10,22).

  8. Maar bovendien zijn zij reeds verheerlijkt in zichzelf, aangezien zij uit de allerellendigste staat van zonde, dood en verdoemenis reeds overgebracht zijn in de staat van de genade, het leven en de gelukzaligheid (1 Petr. 2:9; 1 Joh. 3:4).

  9. Insgelijks, eenmaal overgebracht in deze heerlijke staat, volharden zij daarin standvastig tot in alle eeuwigheid, door Gods almachtige bewaring (1 Petr. 1:4,5; Joh. 10:28,29; 1 Joh. 3:24). 

  10. Bovendien worden zij tegen al hun vijanden, hoedanig en hoe groot en machtig ook, die hen van deze strijdprijs der heerlijkheid trachten te beroven, ofwel hen pogen te overheersen (Kol. 2:18), zo krachtig versterkt, dat ‘noch dood noch leven ...’ hen ‘kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus’ (Rom. 8:35-39), ja, zelfs niet de poorten der hel (Matth. 16:18).

  11. Ja, ook worden zij verzegeld, of liever gezegd: aan hen wordt, als met tekenen en zegelen, verzegeld die heerlijke staat waarin zij zijn ten aanzien van het begin, en waarin zij overgebracht zullen worden ten aanzien van de voltooiing, zoals wij geleerd hebben in hoofdstuk 10, § 11. Daarom wordt gezegd dat wij ‘in hope zalig zijn’ (Rom. 8:24), tot zover dat wij ‘roemen in de hoop der heerlijkheid Gods’ (Rom. 5:2).

  12. Tot slot, opdat er niets aan de heerlijkheid zal ontbreken, schenkt Hij aan degenen die verheerlijkt zullen worden, het onderpand van Zijn Geest (2 Kor. 1:22) en Diens allerzoetste vruchten (Gal. 5:22), ja, ook zelfs de eerstelingen van Gods liefde, van de vrede en van de blijdschap over al die goederen, die ‘het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien die Hem liefhebben’ (1 Kor. 2:9). 

Waartoe

Als u nu al deze dingen als in een bundeltje samenbindt, zal dan niet de heerlijkheid, zelfs van dit leven, zo groot worden, dat wij:

  • Ons vanwege deze heerlijkheid oneindig verplicht achten tot de verheerlijking van God (1 Petr. 2:9)? Opdat wij ‘het beeld en de heerlijkheid Gods’ zijn (1 Kor. 11:7), en Christus verheerlijkt wordt in ons, evenals in onze heerlijkheid (Joh. 17:10), en het onze ἀποκαραδοκία, ‘meest ingespannen poging’, is dat ‘in alle vrijmoedigheid ... Christus zal grootgemaakt worden’ in ons, ‘hetzij door het leven, hetzij door den dood’ (vgl. Filipp. 1:20).

  • Onszelf gelukwensen met een zo grote heerlijkheid? Niet alleen door ons te ‘verheugen met een onuitsprekelijke ... vreugde’ (1 Petr. 1:7,8), maar ook door nederig te ‘roemen in de hoop der heerlijkheid Gods, ... omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door den Heiligen Geest’ (Rom. 5:2,5).

  • Deze verheerlijking tot ons nut en gebruik aanwenden, zo dikwijls wij met versmaadheden en beschimpingen van de vijanden overstelpt worden (1 Petr. 4:12,13)?

Naar paragraaf