Klik op één
van de segmenten!
Bekering van de Joden
Gekoppelde paragrafen met "Bekering van de Joden"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 32 De ware kerk of gemeente van God
32.23De herrijzing van de kerk in de wereld – de toekomstige algemene bekering van de Joden
Niet alleen blijft de kerk altijd over in de wereld, maar zij komt haar rampen ook weer te boven, en komt uit haar onzichtbare staat opnieuw met luister te voorschijn. Het is met de kerk net zoals de Geest in de individuele gelovigen uiteindelijk over het vlees zegepraalt, de zon zich ’s morgens uit de duisternis verheft, de zonnestralen volgen op donkere wolken, ja, ook de maan op de gezette tijd weer schijnt en vol wordt.
De volle ontworsteling van de kerk aan al haar rampen wordt algemeen verwacht in haar volmaakte verheerlijking ten laatsten dage. Dus heeft men met recht een volle hoop op een zeer gelukkige staat van de kerk hier op aarde voor de laatste dag, die in heerlijkheid al haar voorgaande luister ver te boven zal gaan.
Hiertoe behoort in het bijzonder de bekering van de Joden. Deze bekering ziet niet op enkele weinigen van dat volk, of op hen allen zonder enige uitsluiting van iemand, maar in het algemeen op de menigte van Abrahams zaad, die uit Israël en al zijn twaalf stammen gesproten is, zoals die nu in en wegens haar ongeloof door God verworpen is. Dit leren ons duidelijk:
1. Ontelbare voorzeggingen van het Oude Testament (Jes. 11:11-13; 27:9,13; 59:20; Jer. 30:8-9; 31:1,31; Ezech. 34:23-24; 37:23-24):
- ‘En het zal geschieden dat ter plaatse waar tot hen gezegd zal zijn: Gijlieden zijt Mijn volk niet, tot hen gezegd zal worden: Gij zijt kinderen des levenden Gods. En de kinderen van Juda en de kinderen van Israël zullen tezamen vergaderd worden, en zich een enig Hoofd stellen en uit het land optrekken; want de dag van Jizreël zal groot zijn. Zegt tot uw broederen: Ammi; en tot uw zusteren: Ruchama’ (Hos. 1:10-12).
- ‘En Ik zal ze Mij op de aarde zaaien, en zal Mij ontfermen over Lo-Ruchama; en Ik zal zeggen tot Lo-Ammi: Gij zijt Mijn volk; en dat zal zeggen: O, mijn God’ (Hos. 2:22).
- ‘Daarna zullen zich de kinderen Israëls bekeren en zoeken den HEERE, hun God, en David, hun Koning; en zij zullen vrezende komen tot den HEERE en tot Zijn goedheid, in het laatste der dagen’ (Hos. 3:5).
2. De voorzeggingen van de grote Paulus in het Nieuwe Testament (2 Kor. 3:16):
- ‘Zo zeg ik dan: Hebben zij gestruikeld opdat zij vallen zouden? Dat zij verre; maar door hun val is de zaligheid den heidenen geworden, om hen tot jaloersheid te verwekken. En indien hun val de rijkdom is der wereld, en hun vermindering de rijkdom der heidenen, hoeveel te meer hun volheid!’ (Rom. 11:11-12).
- ‘Want indien hun verwerping de verzoening is der wereld, wat zal de aanneming wezen, anders dan het leven uit de doden?’ (Rom. 11:15).
- ‘Maar ook zij, indien zij in het ongeloof niet blijven, zullen ingeënt worden; want God is machtig dezelve weder in te enten. Want indien gij afgehouwen zijt uit den olijfboom die van nature wild was, en tegen nature in den goeden olijfboom ingeënt, hoeveel te meer zullen dezen, die natuurlijke takken zijn, in hun eigen olijfboom geënt worden! Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt bij uzelven), dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. En alzo zal geheel Israël zalig worden; ...’ (Rom. 11:23-26).
- ’Alzo zijn ook dezen nu ongehoorzaam geweest, opdat ook zij door uw barmhartigheid zouden barmhartigheid verkrijgen’ (Rom. 11:31).
Dat in Romeinen 11 niet gezien wordt op het geestelijke Israël uit de heidenen, of op enkele weinige Joden die bij het begin en bij de voortgang van de verkondiging van het Evangelie reeds bekeerd waren, is duidelijk uit:
- De voortdurende tegenstelling tussen de bekeerde heidenen en deze Joden.
- De val, de ongelovigheid en de verwerping die voor het tegenwoordige aan de Joden wordt toegeschreven.
- Hun ware maagschap met Paulus naar het vlees.
- De verborgenheid die Paulus in deze bekering stelt.
- De vergelijking van deze bekering met die van de heidenen in de voorgaande tijden; enz.
3. Sommige redenen, die ontleend zijn aan:
a. Vooraf, de eeuwigheid van Gods liefde en verbond met Abrahams zaad (Gen. 17:7; Lev. 26:44-45; Deut. 4:31; 30:2-3).
b. Achteraf, de wonderbare Goddelijke bewaring van het Joodse volk (vgl. Num. 23:9; Deut. 33:28; Esther 3:8), hun standvastigheid in het aankleven aan de Schriften van het Oude Testament, de bij hen blijvende verwachting van de Messías en de verbetering van hun staat die Hij zal bewerkstelligen, enz.
Tegenwerpingen beantwoord
Hiertegen heeft geen geldingskracht:
1. De tegenwoordige grote verharding van de Joden.
Antwoord. Die is door Gods rechtvaardige oordeel over hen gekomen en zal door Zijn allerkrachtigste genade gemakkelijk worden weggenomen.
2. De grootheid van hun misdaad in het kruisigen van de Messías.
Antwoord. Christus Zelf heeft gebeden voor velen van degenen die dit deden. De nakomelingen staan hieraan niet anders dan door goedkeuring schuldig. In plaats daarvan zullen zij deze handelwijze bij hun bekering volkomen verfoeien.