Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Kerk - Dwalingen

 

Gekoppelde paragrafen met "Kerk - Dwalingen"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 1/6 - De voorkennis van de godgeleerdheid - Het geloof in God.

Boek I - Hoofdstuk 1 De natuur van de godgeleerdheid - de methode van de godgeleerdheid - de gedefinieerde zaak van de godgeleerdheid - de definitie van de godgeleerdheid

1.49Eerste gebruik: tot bestraffing

Het is geen ware godgeleerdheid en het is geen ware godgeleerde en dus ook geen echt en waarachtig christen, die het volgende doet: 

  1. Iemand die, hetzij met woorden, hetzij met daden, de christelijke godgeleerdheid en godsdienst tot een kunst van kennen en disputeren maakt, en ondertussen de ervaring en kunst van het leven niet weet, althans nalaat. Hij heeft, zoals Bernardus ergens zegt, ‘de woorden van de heiligen, niet hun leven’. Ditzelfde noemt Seneca ‘een dodelijke schurftigheid van het verstand, dat het liever wil disputeren dan leven’. 

  2. Iemand die zich voor een godgeleerde en christen uitgeeft, en ondertussen niet leeft voor God door Christus, maar voor de wereld, voor het vlees, voor de ledigheid, in elk geval voor zichzelf. 

  3. Iemand die, áls hij misschien al voor God tracht te leven, dat dan niet zozeer door Christus, als wel door eigen krachten doet. 

Argumenten tot bestraffing
  1. Zo iemand kan een zeer schrandere leraar en een zeer ijverig voorstander van de christelijke zaak genoemd worden. Toch is hij waarlijk evenmin een godgeleerde en christen als dat iemand die geen redevoering kan houden, een redenaar is, of iemand die niet kan genezen, een arts is. Op hem is het zeer lelijke Joodse brandmerk van de apostel heel goed van toepassing: ‘Zie, gij wordt een Jood genaamd, en rust op de wet, en roemt op God ...’ (Rom. 2:17 e.v.). 

  2. Ja, hij is veeleer een leugenaar, die iets zegt en niet doet (Matth. 23:3; Matth. 7:21), die met de mond zegt wat hij met de werken verloochent (Tit. 1:16).

  3. Hij is ook een ijdel mens (Jak. 1:26), en een huichelaar, ‘hebbende een gedaante van godzaligheid, maar die de kracht derzelve verloochent’ (2 Tim. 3:5). 

  4. Ja, hij is geestelijk dood, aangezien hij niet weet te leven (Ef. 2:1; Matth. 8:22).

  5. Zo veroorzaakt hij met al zijn godgeleerdheid voor zichzelf niets anders dan het verderf (Matth. 7:21). Wie hier niet voor God wil leven, die zal ook hiernamaals niet leven. Want alleen de godzaligheid heeft ‘de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens’ (1 Tim. 4:8).

Naar paragraaf