Klik op één
van de segmenten!
Aanneming tot kinderen - Dwalingen
Gekoppelde paragrafen met "Aanneming tot kinderen - Dwalingen"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.
Boek VI - Hoofdstuk 7 De aanneming tot kinderen
7.17Eerste vraag: zegt men voldoende nauwkeurig dat de gelovigen van het Oude Testament de aanneming tot kinderen niet gehad hebben?
Men vraagt ten eerste: spreken wij, omdat de vrijheid van de gelovigen van het Oude Testament minder is geweest dan die van de gelovigen onder het Nieuwe Testament is, voldoende nauwkeurig over hen alsof zij de Geest der aanneming tot kinderen volstrekt niet gehad hebben?
Het gevoelen van Coccejus
Om een grotere kloof tussen de staat van het Oude en het Nieuwe Testament te maken, en de staat van het Oude Testament harder en meer knechtelijk te doen zijn, erkent de zeer vermaarde Coccejus wel dat de gelovigen van het Oude Testament kinderen van God geweest zijn, en dat zij ook dezelfde Heilige Geest gehad hebben, Die wij onder het Nieuwe Testament hebben, maar zegt dat Hij voor hen een Geest der dienstbaarheid geweest is, terwijl Hij voor ons een Geest der aanneming tot kinderen is. Hierom spreekt hij steeds zo over hen, alsof zij de Geest der aanneming tot kinderen volstrekt niet gehad hebben.
Bijvoorbeeld in zijn Summa theologiae ex Scripturis repetita (Hoofdsom der godgeleerdheid uit de Schriften opgehaald), hoofdstuk 68, § 6:
Degenen die onder het Oude Testament geloofd hebben, hebben een Geest der dienstbaarheid ontvangen; degenen die onder het Nieuwe Testament geloven, hebben een Geest der aanneming tot kinderen. ...
Zo ook in hoofdstuk 13, § 53:
Onder het Oude Testament is de Geest er ook geweest, maar een Geest der dienstbaarheid, gegeven tot vreze (Rom. 8:15). ... Onder het Nieuwe Testament echter is Hij een Geest der aanneming tot kinderen.
Vergelijk zijn Disputatio theologica de foedere gratiae et Veteri ac Novo Testamento (Theologische disputatie over het genadeverbond en het Oude en Nieuwe Testament),[1] deel 2, § 15, en vooral zijn commentaar op Romeinen 8:15 evenals elders ook steeds.
Het algemene gevoelen van de gereformeerden
Hoewel het algemene gevoelen van de gereformeerden erkent dat er in de trappen* van de vrijheid een zeer groot onderscheid is tussen de gelovigen van het Oude en van het Nieuwe Testament, toch ontkent het dat voldoende nauwkeurig gezegd wordt dat onder het Oude Testament alleen een Geest der dienstbaarheid, maar niet der aanneming tot kinderen zou zijn geweest.
Want niet alleen beperkt de Heilige Schrift nergens de Geest der dienstbaarheid tot het Oude, en de Geest der aanneming tot kinderen tot het Nieuwe Testament, maar ook schijnt ze geheel andere dingen te uiten en te zeggen over de kerk van het Oude Testament, bijvoorbeeld:
Exodus 4:22: ‘Mijn zoon, Mijn eerstgeborene is Israël.’
Jeremía 31:9: ‘Want Ik ben Israël tot een Vader, en Efraïm, die is Mijn eerstgeborene.’ En vers 20: ‘Is niet Efraïm Mij een dierbare zoon, is hij Mij niet een troetelkind? ...’
Vooral ook Jesaja 63:16 en Jes. 64:8, waar zij roepen: ‘Gij ... onze Vader.’
En Psalm 51:14, waar David bidt dat de vreugde van Gods heil hem wedergegeven zou worden, en dat de רוּחַ נְדִיבָה (ruaḥ nᵉdiyvā), ‘Geest der edelmoedigheid’, ofwel de Geest der edel- of vrijgeborenen (die tegenover knechten gesteld worden), hem zou ondersteunen. Is niet die Geest der edelmoedigheid Dezelfde als de Geest der aanneming tot kinderen?
Enzovoort.
Maar omdat dit geschilpunt op andere hypotheses rust, die tot het onderscheid tussen het Oude en Nieuwe Testament behoren, zullen wij het kortheidshalve naar [deel 5] boek 8, hoofdstuk 2, § 48, doorschuiven.
[1] Nummer XIX in Disputationes selectae (Geselecteerde disputaties).