Klik op één
van de segmenten!
Kerk - Praktijk
Gekoppelde paragrafen met "Kerk - Praktijk"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.
Boek VII - Hoofdstuk 1 De aard van de kerk
1.11De strijdende kerk
De strijdende kerk is alleen de aanvankelijke gemeenschap met Christus deelachtig (1 Kor. 13:9,12; 1 Joh. 3:2,3; Kol. 3:4). Zij moet gedurig strijden en worstelen (Job 7:1; 2 Kor. 7:5; 2 Tim. 2:3) met:
Allerlei ellende van dit leven, als vreemdelingen, totdat zij in hun vaderland komen (Ps. 39:13; Gen. 47:9; 2 Kor. 5:4; Hand. 14:22).
De duivel (Ef. 6:12; 1 Petr. 5:8; Openb. 12:7).
De wereld en vervolgers van allerlei soort (2 Tim. 3:12; Joh. 15:12; Joh. 16:2,33).
Het eigen vlees en zijn verdorvenheden en begeerlijkheden (1 Petr. 2:11; Gal. 5:17).
Van deze kerk wordt als het ware een dubbele vorm* opgemerkt:
Een essentiële vorm, die het zaligmakende geloof uitmaakt, namelijk datzelfde geloof waarvan wij in § 8 gezegd hebben dat het de katholieke kerk vormt.
Een accidentele* vorm (Rom. 10:10; Hebr. 4:14; Hebr. 10:23; 1 Tim. 6:12,13).
Daaruit komt een tweeërlei staat van de kerk voort:
Een inwendige staat, vanwege haar essentiële vorm ofwel vanwege het geloof.
Een uitwendige staat, vanwege haar accidentele vorm ofwel vanwege de belijdenis van het geloof.
Deze twee staten verschillen zozeer van elkaar, dat iemand een lid van de kerk kan zijn ten aanzien van de uitwendige staat, die dat niet is ten aanzien van de inwendige staat (1 Joh. 2:15; Openb. 2:9; Matth. 7:21,22). Toch is allerlei belijdenis hiertoe niet genoeg, maar er wordt volstrekt een zodanige belijdenis vereist, die ten minste zedelijkerwijs* kan tonen dat het gemoed van de belijder met een waarachtig en levend geloof begiftigd is. Daarom verbindt de apostel het geloof van het hart en de belijdenis van de mond met elkaar (Rom. 10:10). Met name is hier een belijdenis van toestemming niet genoeg, die men geeft aan de hoofdzaken van de ware religie (Jak. 2:19; Mark. 1:24), maar er wordt bovendien een belijdenis van overeenstemming vereist, dat u met het hart gelooft in de Vader, de Zoon en de Heilige Geest (Matth. 28:19, vgl. met Mark. 16:16). Dat is: dat u God houdt voor uw hoogste Doeleinde en Christus voor uw enige Middelaar (Joh. 14:1). Ook wordt een zodanige belijdenis vereist, die door het leven en de wandel van de belijder niet gelogenstraft wordt (Matth. 7:21,22; Tit. 1:16; Openb. 2:2; Openb. 3:9).
1.13De hoedanigheden van de strijdende kerk
Wij merken voornamelijk deze hoedanigheden van de strijdende kerk op:
Zij is zichtbaar en tegelijk onzichtbaar, voor zover onder het zichtbare niet alleen datgene verstaan wordt wat door de lichamelijke ogen waargenomen wordt, maar ook wat door enig ander zintuig bemerkt wordt. Op deze wijze nu noemen wij de kerk zichtbaar en onzichtbaar.
Niet omdat wij stellen dat de ene kerk onzichtbaar en de andere kerk zichtbaar is, want er is bij ons maar één strijdende kerk (Ef. 4:4; 1 Kor. 12:12-14,20,21).
Ook niet omdat het ene deel van de strijdende kerk zichtbaar en het andere deel onzichtbaar is, want de strijdende kerk is maar één lichaam.
Maar omdat een en dezelfde kerk in getal* ten aanzien van haar inwendige vorm* en staat (namelijk de vereniging met Christus, die door het geloof volbracht wordt) onzichtbaar is, terwijl zij ten aanzien van haar uitwendige vorm en staat (namelijk door de belijdenis) zichtbaar is (Jes. 2:2,3,14, vgl. met Matth. 5:14).
Ook niet omdat zij in haar geheel gelijktijdig zichtbaar is, maar omdat zij in haar delen zichtbaar is:
Niet alleen in haar afzonderlijke leden, die het algemene geloof van de kerk belijden (Hand. 19:1) (hoewel die afzonderlijke belijdenis niet zozeer de kerk in haar integrale* en organische* staat zichtbaar maakt, als wel enige zichtbare leden).
Maar ook in de onderscheiden vergaderingen van de leden, waardoor de strijdende kerk niet alleen zichtbaar wordt, maar ook in vele afzonderlijke gemeenten overgaat, die als het ware soortgelijke delen van de katholieke kerk zijn en aan haar naam evenals haar natuur deel hebben.
Hoewel zij, absoluut aangemerkt, in haar belijdenis en vergaderingen zichtbaar is, toch is zij vergelijkenderwijs ten aanzien van de verscheidene plaatsen of tijden:
In het oog vallend, wanneer het getal van de leden groter en de belijdenis vrijer en meer openbaar is (Jes. 2:2,3,14; Rom. 1:8; Hand. 7:17; Hand. 12:21; Hand. 19:20; Rom. 2:18).
Zich schuil houdend, wanneer het getal van de leden kleiner en de belijdenis minder openbaar is. Dit gebeurt gewoonlijk door ketterijen, vervolgingen en alom heersende goddeloze zeden (Rom. 9:27, uit Jes. 10:22; Rom. 9:29, uit Jes. 1:9; Rom. 11:3; Openb. 12:6).
Om dezelfde reden is zij zuiverder en onzuiverder, naarmate de belijdenis óf volmaakter, óf onvolmaakter is (Rom. 1:8; 1 Thess. 5:8,9; 1 Thess. 4:9,10, vgl. met Gal. 3:1,2).
Zij is blijvend en onophoudelijk (Matth. 28:20; Ef. 4:12,13; Ps. 110:1; Matth. 16:18). Want hoewel zij aan zodanige wisselvalligheden onderworpen is, dat zij ieder deel van de wereld kan verlaten (Openb. 2:5; Matth. 21:41), toch bezwijkt ze nooit geheel, vanaf het begin van haar verzameling tot aan het einde van de wereld, wanneer de Zaligmaker het Koninkrijk aan Zijn Vader zal overgeven (1 Kor. 15:24).
1.14De strijdende kerk wordt onderscheiden in de kerk van het Oude Testament en van het Nieuwe Testament
De strijdende kerk kan onderscheiden worden in de kerk van het Oude en van het Nieuwe Testament.
De kerk van het Oude Testament
Onder de kerk van het Oude Testament verstaan wij de vergadering van de gelovigen vanaf Adam tot op de Messías. Deze is allereerst verzameld geweest in de huisgezinnen van de aartsvaders, daar er al ten tijde van Seth en van Enos niet alleen kinderen Gods geweest zijn (Gen. 6:2), maar ook de Naam des HEEREN aangeroepen is, ongetwijfeld in openbare vergaderingen. En van Noach wordt gezegd dat hij na de zondvloed voor God een altaar gebouwd heeft (Gen. 8:20). Verder is de kerk ten tijde van Abraham verbonden geweest aan zijn familie, om in Izak voortgeplant te worden (Rom. 9:7; Gen. 21:12). Na Mozes heeft ze een meer openbare en organische* staat gekregen (Deut. 17:11).
Ten aanzien van de uitwendige bijeenvergadering is ze slechts een enige kerk geweest, aangezien de gehele plechtige gemeenschap die toentertijd voorgeschreven was, van de ene tempel afhing, om daar door een openbare belijdenis en met zekere kerkelijke plechtigheden naar het Goddelijke voorschrift geoefend te worden (Ex. 20:24; Ps. 133:1-3). In dit opzicht is ze op haar wijze katholiek en algemeen geweest, aangezien de gelovige proselieten uit alle naties onder de hemel zichzelf bij deze ene kerk moesten voegen (Hand. 2:5,6,8-11; Hand. 8:17).
Over deze kerk zullen wij elders, zo God wil, wat uitvoeriger handelen.
1.17Wie zijn de leden van de afzonderlijke kerk?
De leden waaruit Christus door Zijn dienaars de afzonderlijke kerk samenstelt, zijn dezelfde als die van de katholieke kerk, namelijk de gelovigen (Ef. 1:1; Kol. 1:2; 2 Petr. 1:1). Hierom hebben wij haar in de vorige paragraaf een ‘gezelschap van gelovigen’ genoemd. Want datzelfde maakt in belijdenis de zichtbare en afzonderlijke kerk uit, wat door zijn inwendige en zakelijke* aard de katholieke kerk uitmaakt (Ef. 4:12,13; Rom. 12:4,5; 1 Kor. 12:13).
Het geloof nu heeft de heiligheid met zich samengevoegd, welke heiligheid door het geloof krachtdadig gewerkt wordt (Hand. 15:9; Gal. 5:6). Dus kan de belijdenis van waar geloof niet afgescheiden worden van de belijdenis van heiligheid. Zo wordt een afzonderlijke kerk afwisselend en in dezelfde zin een gezelschap van ‘gelovigen’ en een gezelschap van ‘heiligen’ genoemd (Rom. 1:7; 1 Kor. 1:2; 2 Kor. 1:1; Ef. 1:1). Om dezelfde reden wordt met recht gezegd dat de leden van de afzonderlijke kerken, ten aanzien van het geloof dat zij belijden, zijn in God de Vader en onze Heere Jezus Christus (1 Thess. 1:1). Daarom is het niet onwaarschijnlijk dat er nauwelijks een afzonderlijke kerk van enig aantal is, waarin de belijdenis van het ware geloof bloeit en die ook niet enige gelovigen heeft.
Neem nu echter degenen die alleen door belijdenis gelovigen zijn en die na een behoorlijke belijdenis tot leden van een afzonderlijke kerk zijn aangenomen (Hand. 2:37,38,41; Hand. 8:12-14, vgl. met vers 26; Hand. 16:30,31, vgl. met vers 33; Hand. 8:36-38). Zolang zij in dat gezelschap blijven en hun belijdenis niet door een goddeloze wandel omverstoten, zodat zij weer van de kerk uitgesloten worden door de sleutelmacht (wat gedaan lijkt te zijn aan Simon de tovenaar, Hand. 8:13, vgl. met vers 20,21), zijn zij alleen ten aanzien van de uitwendige staat leden van die afzonderlijke kerk, evenals ook van de katholieke kerk, maar niet ten aanzien van de inwendige of wezenlijke staat (1 Joh. 2:19). Dit blijkt in Simon de tovenaar vóór zijn excommunicatie (Hand. 8:12).
Onder de gelovigen moeten ook, als leden van de kerk, hun kleine kinderen geteld worden (1 Kor. 7:14), want zij zijn deelgenoten van hetzelfde verbond en ook van dezelfde belijdenis als hun ouders (Gen. 17:17, vgl. met Hand. 2:39; Matth. 19:13,14). En toen ook nog meer, toen zij in hun ouders, wanneer zij gedoopt werden, hun geloof in de Vader, de Zoon en de Heilige Geest beleden hebben (Gal. 3:27; Rom. 6:3). Toch zijn zij niet zulke volkomen leden van de kerk, dat zij de daden van de gemeenschap der heiligen kunnen oefenen of tot alle voorrechten van de kerk toegelaten kunnen worden, voordat zij bewijs gegeven hebben van de groei van hun geloof. Maar zij moeten niet uitgesloten worden van de dingen die behoren tot het beginsel van het geloof en de ingang in de kerk, zoals wij elders uitvoerig zullen aantonen.
Datzelfde lijkt gesteld te moeten worden van volwassen gedoopten, wanneer zij als jongvolwassenen door onmacht van verstand en andere omstandigheden geen belijdenis van het geloof kunnen doen. Want zij kunnen door een natuurlijke onmacht, zonder hun schuld, niet beroofd worden van de voorrechten die zij door de geboorte hebben en hun door de Doop verzegeld zijn.
1.20Kentekenen waardoor een afzonderlijke kerk te herkennen is
Uit wat gezegd is, kan zonder veel moeite gezien worden uit welke kentekenen een ware afzonderlijke kerk gekend en onderscheiden kan worden van alle andere gezelschappen, en vooral van allerlei vergaderingen van boosdoeners (Ps. 26:5). Want dit is buiten alle twijfel de ware kerk, die de ware gemeenschap der heiligen belijdt (1 Joh. 1:3; 1 Kor. 1:2). Welnu, die kerk belijdt de ware gemeenschap, die de door God in Zijn Woord voorgeschreven gemeenschap belijdt.
Hierom zijn er sommigen onder de rechtzinnigen, die slechts één kenteken van de ware kerk toelaten, namelijk de belijdenis van het ware geloof, waarin alles begrepen is. Maar omdat de ware gemeenschap der heiligen geoefend wordt door een gemeenschappelijk gebruik van Gods Woord, de kerkelijke zegels en de kerkelijk tucht, zo tellen sommigen met wat meer onderscheid drie kentekenen van de ware kerk: de belijdenis van het ware geloof, de wettige bediening van de sacramenten en de voorzichtige oefening van de kerkelijke tucht.
De zaak van beide gevoelens komt op hetzelfde neer. Want is niet de belijdenis van het ware geloof het meest wezenlijke en wederzijdse kenteken van een ware afzonderlijke kerk, waardoor zij met de apostelen hetzelfde dierbare geloof heeft en behoudt (2 Petr. 1:1)? Deze belijdenis is de goede belijdenis (1 Tim. 6:12,13). Paulus beveelt ze vast te houden (Hebr. 4:14) en door haar onderscheidt Johannes de christenen van de antichristenen (1 Joh. 4:2,3,15; vgl. Matth. 10:32; Rom. 10:9,10; Hebr. 13:15). Wanneer deze er is, zo is er ongetwijfeld een ware afzonderlijke kerk; en wanneer deze er niet is, is zij er ook niet. Hierom wordt gezegd dat de kerk van Efeze gebouwd is op het fundament der profeten en apostelen (Ef. 2:20), en zegt de Herder Jezus dat Zijn schapen Zijn stem horen en herkennen (Joh. 10:27).
Van dit voornaamste kenteken vloeit als een tweede kenteken de wettige bediening van de sacramenten (Mark. 16:16; Ef. 5:26) en de tucht voort, waardoor alles volgens de wil van God ‘eerlijk en met orde’ bestuurd wordt (1 Kor. 14:33,40; Kol. 2:5).
Hoe zuiverder deze kentekenen in enig gezelschap uitblinken, hoe groter zuiverheid van de kerk ze ook aantonen. En aan volstrekt geen enkele vergadering moet de naam ‘kerk’ geweigerd worden, die het Hoofd en het fundament behoudt (Kol. 2:18,19; 1 Kor. 3:12-16).
1.22Tweede vraag: kan iemand die geen ware gelovige is, een lid van de kerk zijn?
Men vraagt ten tweede: kan iemand die geen ware gelovige of die een geveinsde is, een lid van de kerk zijn?
Het gevoelen van verschillende partijen
De katharen oudtijds, de donatisten en anderen ontkenden dit volstrekt. Met hen houden het in onze tijd de wederdopers en uit de onzen onlangs De Labadie met de zijnen.
De pausgezinden stellen daarentegen dat ook de geveinsden ware leden van de kerk zijn, als zij maar het geloof belijden onder de roomse paus. Zij stellen dit om des te gemakkelijker staande te houden dat de paus, wanneer hij een goddeloze is, en dat de bisschoppen, wanneer zij onheiligen zijn, niettemin hoofden van hun kerken zijn.
Het gevoelen van de gereformeerden
De gereformeerden slaan de middenweg in en onderscheiden in de kerk:
Haar wezenlijke vorm* en staat, die voortkomt van het zaligmakende geloof. In zoverre ontkennen zij, tegen de pausgezinden, dat iemand die niet met een waarachtig en levend geloof begiftigd is, een waar lid van de kerk kan zijn.
Haar accidentele* vorm en staat, die voortkomt van de belijdenis van het geloof. In zoverre staan zij toe dat de huichelaars ware leden van de kerk kunnen zijn.
De aard en de waarheid van dit middengevoelen hebben wij al in § 8 en 11 verklaard en bewezen. Wanneer dit goed opgemerkt wordt, kunnen de argumenten van de dwalingen in beide uitersten zonder enige moeite worden opgelost.
1.23Derde vraag: wordt de algemene kerk nauwkeurig genoeg onderscheiden in een triomferende en een strijdende kerk?
Men vraagt ten derde: wordt de algemene kerk nauwkeurig genoeg onderscheiden in een triomferende en een strijdende kerk?
Het gevoelen van verschillende partijen
De socinianen handelen verkeerd in het ene uiterste. Zij loochenen de triomferende kerk, omdat zij ontkennen dat de mens na zijn dood hetzij naar de ziel, hetzij naar het lichaam bestaat.
Hoewel de wederdopers toestaan dat de ziel na de dood van het lichaam er nog is, toch stellen zij dat ze zonder enig gevoel van vreugde slaapt. Bijgevolg ontkennen zij met de socinianen dat ze in de hemel triomfeert.
De pausgezinden daarentegen, omdat zij behalve de triomferenden in de hemel en de strijdenden op de aarde bovendien nog de lijdenden in het vagevuur verzinnen, handelen verkeerd in het andere uiterste. Zij onderscheiden de kerk in drie overeenkomstige delen.
Het gevoelen van de gereformeerden
De gereformeerden leren een triomferende kerk, omdat zij stellen dat na de dood van de vromen hun zielen niet alleen er nog zijn, maar ook vreugde in de hemel genieten. En omdat zij het vagevuur voor een ijdel verzinsel van de monniken houden, berusten zij, met uitsluiting van een in het vagevuur lijdende kerk, in een tweeërlei overgebleven lid [destrijdende en de triomferende kerk].
De gronden van het rechtzinnige gevoelen hebben wij tegen de socinianen en de mennonieten vermeld en verdedigd in boek 6, hoofdstuk 9, § 13 en 20, en tegen het vagevuur in hetzelfde hoofdstuk, § 21.
1.28Achtste vraag: is de kerk altijd zichtbaar?
Men vraagt ten achtste: is de ware kerk altijd zichtbaar?
Het gevoelen van de pausgezinden
De pausgezinden stellen dat de ware kerk altijd zichtbaar is. Dit doen zij om des te gemakkelijker te kunnen zeggen dat de gereformeerde kerk vóór de eerste reformatoren er niet is geweest, omdat de vergaderingen die de gereformeerde religie belijden, niet zichtbaar zijn geweest; en ook om des te meer te bewijzen dat hun kerk de ware kerk is.
Het gevoelen van de gereformeerden
De gereformeerden belijden dat de ware kerk ten aanzien van haar uitwendige gedaante, die in de belijdenis van het geloof is, in de grondwaarheden tenminste, altijd zichtbaar is. Toch belijden zij ook dat zij vanwege telkens woedende ketterijen, of vanwege goddeloze zeden, of vanwege de wreedste vervolgingen van de vijanden, daartoe kan komen dat er nauwelijks enige vergadering aangewezen kan worden waarbij u zich wat betreft de dienst van God in alles zou kunnen voegen. Dus ontkennen zij dat ze altijd zichtbaar is.
Dit bewijzen zij met:
De tijden van Elía, waarover ook Paulus spreekt (Rom. 11:2,3 e.v.).
De tijden van de antichrist, wanneer voorzegd wordt dat de vrouw (de kerk) in de woestijn zal wegvluchten en zich daar voor een zekere tijd zal schuilhouden (Openb. 12:1-7).
De tijden van de makkabeeën (vgl. Hebr. 11:36-38).
De tijden van de arianen, waarover in de vorige paragraaf.
Antwoord op een tegenwerping
De tegenpartijen hebben niets wat zij in hun voordeel zouden kunnen voorwenden dan alleen dit:
Tegenwerping. Enige Schriftplaatsen, waarin de kerk van het Nieuwe Testament vergeleken wordt bij een hoge en verheven berg, die niet verborgen kan zijn, maar zichtbaar moet wezen (Jes. 2:2-5; Micha 4:1).
Antwoord. Die teksten willen niets anders zeggen dan dat de kerk van het Nieuwe Testament ooit, vooral in de tijden van de apostelen, over de gehele aardbodem zo zichtbaar zou zijn om de heidenen te verzamelen in de gemeenschap van de kerk, dat de heidenen tot haar zouden komen toevloeien. Maar ze zeggen geenszins dat zij altijd zodanig zou zijn (vgl. Matth. 5:12-14).
1.29Negende vraag: kan de strijdende kerk geheel afvallen?
Men vraagt ten negende: kan de strijdende kerk geheel afvallen?
Het gevoelen van verschillende partijen
De socinianen, met wie de arminianen samenspannen, bevestigen dit, omdat zij leren dat alle gelovigen door de vrijheid van de wil kunnen afvallen.
De pausgezinden daarentegen ontkennen niet alleen dat de gehele strijdende kerk, maar ook dat hun roomse kerk in het bijzonder kan afvallen.
Het gevoelen van de gereformeerden
De gereformeerden ontkennen enerzijds, tegen de socinianen en de arminianen, dat de gehele strijdende kerk kan afvallen.
Zij houden anderzijds, tegen de pausgezinden, staande dat alle delen, alle afzonderlijke kerken, niet juist door een afval der heiligen, maar of door de dood, of door vervolgingen van gelovigen, of op enigerlei andere manier, langzamerhand geheel en al kan afvallen, en dat de roomse kerk ook metterdaad afgevallen is.
Argumenten tegen de socinianen en de arminianen
De gereformeerden bewijzen hun gevoelen tegen de socinianen en arminianen met de volgende redenen:
Christus heeft Zijn dienaars, die voor Hem een kerk zouden vergaderen uit de gehele wereld, beloofd met hen te zullen zijn tot aan de voleinding der wereld (Matth. 28:20).
Er wordt een altijddurende bediening van het Woord en de sacramenten door Christus voorzegd en beloofd (Ef. 4:11 e.v.; 1 Kor. 11:26).
Christus zal een Koninkrijk hebben en zal als Koning heersen in het midden van Zijn vijanden, totdat Hij al Zijn vijanden gesteld zal hebben tot een voetbank van Zijn voeten (Ps. 110:1). Dit zal ongetwijfeld geschieden in het laatste oordeel.
Christus belooft dat de poorten der hel Zijn kerk, die op Hem als op een petra gebouwd is, niet zullen overweldigen (Matth. 16:8).
De geschiedenis van de kerk wordt in de Openbaring voltooid tot aan het einde der eeuwen (Openb. 22:17,20).
Er wordt gezegd dat Christus’ Koninkrijk eeuwig zal zijn, zonder einde (Luk. 1:33).
Er wordt gezegd dat Hij aan het einde der eeuwen het Koninkrijk zal overgeven aan Zijn Vader: ‘Daarna zal het einde zijn, wanneer Hij het Koninkrijk aan God en den Vader zal overgegeven hebben’ (1 Kor. 15:24).
Antwoord op tegenwerpingen
Het volgende helpt niet ten gunste van het tegenovergestelde:
Tegenwerping 1. Afzonderlijke kerken kunnen elk afzonderlijk afvallen.
Antwoord. Daardoor kunnen ze niet ook allen collectief afvallen.
Tegenwerping 2. Alle onderdanen van Christus’ Koninkrijk zijn Christus als Koning vrijwillig gehoorzaam (Ps. 110:3), en daarom zouden ze ook allen kunnen afvallen.
Antwoord. God werkt in hen ‘het willen en het werken’ (Filipp. 2:13). Bijgevolg, hoewel zij, in henzelf aangemerkt, zouden kunnen afvallen, toch kunnen zij niet afvallen, aangezien zij ‘in de kracht Gods bewaard’ worden (1 Petr. 1:5).
Argumenten tegen de pausgezinden
Daarentegen leren de gereformeerden tegen de pausgezinden dat kerken in het bijzonder, tot de roomse kerk zelf toe, kunnen afvallen, want:
Men leest niet dat aan enige afzonderlijke kerk de belofte van een bestendige volharding gedaan is.
Alle afzonderlijke kerken waarover in het Nieuwe Testament melding gemaakt wordt, van Korinthe, van Galatië, van Efeze, enzovoort, en de zeven Aziatische gemeenten, waarover het in de Openbaring gaat, zijn zonder enig tegenovergesteld voorbeeld afgevallen.
De roomse kerk zelf is afgevallen, wat zo helder als de zon blijkt uit vergelijking van het geloof dat eertijds bij de Romeinen plaatsgehad heeft, met het geloof dat nu heden ten dage bij de roomse kerk plaatsheeft.
Antwoord op een tegenwerping
De roomsen hebben niets wat zij ten gunste van hun gevoelen zouden kunnen voorwenden dan dit:
Tegenwerping. Onder de kerk, die volgens de belofte van de Heiland de poorten der hel niet zullen overweldigen, wordt de roomse kerk verstaan.
Antwoord. Dit wordt tevergeefs gezegd, omdat in de Heilige Schrift niet het minste voorkomt waarmee zij dit zullen kunnen bewijzen.
1.30Tiende vraag: is de kerk van het Oude en van het Nieuwe Testament ten aanzien van het wezen een en dezelfde kerk?
Men vraagt ten tiende: is de kerk van het Oude en van het Nieuwe Testament ten aanzien van de zelfstandigheid* of het wezen (substantia) een en dezelfde kerk?
Het gevoelen van de socinianen en de wederdopers
De socinianen stellen dat de leer van het Oude Testament hemelsbreed verschilt van de leer van het Nieuwe Testament, aangezien er onder het Oude Testament geen Middelaar, geen geloof in de Middelaar, geen Evangelie, geen geestelijke beloften aangaande de vergeving der zonde en het eeuwige leven zijn geweest. En zij stellen dat het verbond van het Oude Testament in zijn wezen verschilt van dat van het Nieuwe Testament. Daarom stellen zij ook dat de kerk in haar wezen zelf verschillend geweest is.
De wederdopers menen dat de oudtestamentische kerk onder de wet geweest is, terwijl de nieuwtestamentische onder de genade is, waardoor ook het Oude Testament afgeschaft is. Daarom besluiten zij hetzelfde als de socinianen.
Het gevoelen van de gereformeerden
Hoewel de gereformeerden in de accidentele* zaken, zowel van de leer als van de kerk, een ruim genoeg onderscheid tussen het Oude en het Nieuwe Testament erkennen, toch stellen zij in de wezenlijke zaken én dezelfde leer, én hetzelfde genadeverbond, én dezelfde kerk.
Wij hebben deze zaak met argumenten voor en tegen behandeld in [deel 3] boek 5, hoofdstuk 1, § 30. Ik zal er ook niets aan toevoegen behalve dit:
Niet alleen wordt gezegd dat de strijdende en de triomferende kerk (waartussen een grotere afstand is dan tussen die van het Oude en het Nieuwe Testament) één is (Matth. 8:11; Hebr. 12:22,23).
Maar ook wordt gezegd dat de kerk van Joden en heidenen één is (Ef. 2:15,16), en dat de vergadering van die beide zal zijn in Sion (Ps. 2:6; Ps. 87:5; Jes. 2:1,3), waardoor buiten alle twijfel de Joodse kerk, en wel die van het Oude Testament, betekend wordt.
1.34Veertiende vraag: zijn er behalve de belijdenis van het geloof nog meer kentekenen van de kerk?
Men vraagt ten veertiende: moeten er, behalve de belijdenis van het ware geloof, gepaard met een wettige bediening van de sacramenten en de kerkelijke tucht, nog meer onfeilbare kentekenen van de kerk toegelaten worden?
Het gevoelen van de pausgezinden
Evenals de pausgezinden bij zichzelf een denkbeeld* van de kerk opgevat hebben dat aan een burgerlijke monarchie gelijk is, zo verzinnen zij ook daarmee overeenkomstige kentekenen en passen die op hun kerk toe. Over hun getal en volgorde zijn zij het echter zelf onder elkaar niet eens.
Horantius erkent in tegenstelling tot Calvijn slechts één kenteken, namelijk de gedurige opeenvolging van de priesters en vooral de successie van de pausen.
De Catechismus van Trente telt er twee, het katholieke en het apostolische.
Petrus Canisius erkent in zijn catechismus evenzoveel kentekenen, maar enigszins andere, namelijk de roomse paus en de roomse stoel.
Thomas Stapleton in Deprincipiis fidei doctrinalibus (De leerstellige beginselen van het geloof) telt er drie: de menigte, de zichtbaarheid en de altijddurendheid.
Franciscus Costerus in Enchiridion controversiarum praecipuarum nostri temporis de religione (Handboek van de voornaamste controversen in onze tijd over de godsdienst) telt er vier, naar de vier eretitels van de kerk: zij is heilig, katholiek, één en apostolisch. Bellarminus erkent dat alle andere kentekenen hiertoe herleid kunnen worden.
De jezuïeten van het College van Poznan tellen er zeven, en Medina elf.
Uit al deze kentekenen heeft Robertus Bellarminus er vijftien samengeraapt (Disputationes de controversiis christianae fidei [Disputaties over de controversen van het christelijk geloof], boek 4 over de strijdende kerk, hoofdstuk 4 e.v.), namelijk:
De naam ‘katholieke’ en ‘christelijke’ kerk.
De oudheid.
De bestendige en nooit onderbroken duurzaamheid.
De wijduitgestrektheid ofwel de menigte en de verscheidenheid van de gelovigen.
De successie van de bisschoppen.
De overeenstemming van de leer met de oude kerk en de kerkvaders.
De vereniging van de leden onder elkaar en met hun hoofd.
De heiligheid van de leer.
De krachtdadigheid van de leer.
De heiligheid van het leven van de eerste kerkplanters.
De roem van de wonderwerken.
Het profetische licht.
De belijdenis van de tegenpartijen.
Het ongelukkige uiteinde van degenen die de kerk bestrijden.
Het tijdelijke geluk.
Het gevoelen van de gereformeerden
De gereformeerden zijn tevreden met de ene belijdenis van het ware geloof, als een katholiek en wederzijds kenteken. Daarom laten zij het aan de pausgezinden over om hun vijftien kentekenen eerst waar te maken en ze dan van hun kerk te bewijzen. En totdat zij dit gedaan zullen hebben, zullen zij niet verplicht zijn hun vergadering als de ware kerk van Christus te erkennen.
Ten overvloede merken wij over die vijftien kentekenen het volgende op:
Het zijn geen echte kentekenen.
Ze zijn voor het grootste gedeelte niet op de roomse kerk van toepassing.
Ze zijn wel op de gereformeerde kerk van toepassing.
1. De vijftien kentekenen van Bellarminus zijn geen echte kentekenen
Het is van tweeën een:
Óf Bellarminus’ vijftien kentekenen zijn een en hetzelfde als de belijdenis van het ware geloof, hoedanige in een gezonde zin het zesde, achtste en negende kenteken zijn;
Óf ze vallen af en blijken bedrieglijk te zijn als ze worden vergeleken met de voorwaarden van een onfeilbaar kenteken.
Want als, wat de tegenpartijen zelf erkennen, datgene geen echt kenteken is, wat óf niet waarlijk toekomt aan de zaak die erdoor aangewezen zal worden, óf niet aan alles van die zaak, óf niet aan alleen die zaak, óf niet altijd aan die zaak, dan zijn Bellarminus’ kentekenen niet echt. Dit blijkt bij elk ervan in het bijzonder als volgt:
De naam ‘katholiek’ en ‘christelijk’:
Komt niet aan alles van de ware kerk toe, omdat deze naam niet toekwam aan de kerk van het Oude Testament.
Komt niet altijd aan haar toe, want de kerk van het Nieuwe Testament wordt in de Heilige Schrift nergens uitdrukkelijk ‘katholiek’ genoemd, evenmin als ze vóór Paulus’ tijd (Hand. 10:26) ‘christelijk’ genoemd is geweest.
Komt niet alleen aan haar toe, omdat ook de donatisten en de arianen zichzelf ‘katholiek’ en ‘christelijk’ noemden.
en
De oudheid en de bestendige en nooit onderbroken duurzaamheid:
Kwamen niet altijd aan de kerk toe, namelijk toen ze voor het eerst verzameld werd.
Komen niet alleen aan haar toe, omdat ook de synagoge van de satan zonder enige onderbreking vanaf het begin der wereld geduurd heeft en duren zal tot aan het einde der eeuwen.
De wijduitgestrektheid en de verscheidenheid van de leden:
Kwamen niet altijd aan de kerk toe (Luk. 12:32; Matth. 22:32; Matth. 7:13), zoals blijkt in de tijden van Noach, de patriarchen en de vroege kerk (Hand. 1:15).
Komen niet alleen aan haar toe, daar eertijds de kerk van de arianen zeer wijduitgestrekt is geweest, toen ze bijna heel het oosten en het westen besloeg.
De successie van de bisschoppen, plaatselijk en persoonlijk:
Komt niet alleen aan haar toe, omdat ook Annas en Kájafas Aäron opgevolgd zijn op de stoel van Mozes.
Komt niet altijd aan haar toe, daar ze aan de pas opkomende kerk niet toegeschreven kan worden.
De overeenstemming van de leer met de kerkvaders:
Komt niet waarlijk aan haar toe, omdat ook alle kerkvaders, niet één uitgezonderd, hun vlekken gehad hebben.
Komt niet altijd aan haar toe, althans niet aan de vroege kerk, toen de kerkvaders nog niet bestonden.
De vereniging van de leden met één hoofd, en wel met een hoofd dat zichtbaar en van Christus onderscheiden is:
Komt niet waarlijk aan de kerk toe, aangezien zij van een zodanig hoofd volstrekt niets weet.
Ook is dit niet in het bijzonder eigen aan de christelijke kerk, omdat het ook aan de antichristelijke kerk toegeschreven wordt (Openb. 17:13).
De heiligheid van de leer:
Is een en hetzelfde als haar waarheid en dus als de belijdenis van het ware geloof.
De krachtdadigheid van de leer:
Als daaronder allerlei krachtdadigheid verstaan wordt, zo wordt ze ook aan de antichrist toegeschreven (2 Thess. 2:9).
Maar als daaronder de krachtdadigheid van de heiligmaking verstaan wordt, zo vloeit ze uit de waarheid van de belijdenis voort.
De heiligheid van het leven van de eerste kerkplanters:
Als onder die kerkplanters de roomse pausen, of Dominicus, Franciscus van Assisi, Ignatius van Loyola, enzovoort, verstaan worden, zo komt deze heiligheid niet waarlijk aan de kerk toe, omdat ze huichelachtig is geweest.
Als onder die kerkplanters Christus en de apostelen verstaan worden, zo blijkt de heiligheid van hun leven nergens anders uit dan uit hun leer en woord.
De roem van de wonderwerken:
De ware wonderwerken komen, zoals Bellarminus zelf erkent, niet altijd aan de kerk toe, en de verzonnen wonderwerken komen ook aan de antichrist toe (2 Thess. 2:9; Openb. 13:13).
Het profetische licht:
Komt niet alleen aan de kerk toe, zoals blijkt in Bíleam (Num. 24:16) en in Kájafas (Joh. 11:51).
Komt niet altijd aan de kerk toe, omdat het sinds het heengaan van de apostelen opgehouden is met allerlei buitengewone gaven van de Heilige Geest.
De belijdenis van de tegenpartijen:
Als onder de belijdenis het prijzen van iets wat goed is verstaan wordt, zo komt ze niet alleen aan de kerk toe, omdat zelfs in de vijand deugd en moed geprezen moeten worden.
Maar als men er een belijdenis ten gunste van de ware en zuivere kerk onder verstaat, zo geniet de ware kerk nooit een zodanige belijdenis van de tegenpartijen.
Het ongelukkige uiteinde van de vijanden, tijdelijk en zichtbaar ten minste:
Heeft niet altijd plaats, omdat ook de goddelozen niet zelden met een uitwendige vrede sterven (Ps. 17:14; Luk. 16:23), terwijl Gods oordelen de kerk drukken (1 Petr. 4:17).
Het tijdelijke geluk:
Komt niet altijd, ja, nauwelijks ooit aan de ware kerk toe (Joh. 16:21,33; Hand. 14:22; 2 Tim. 3:1,2).
Komt niet alleen aan haar toe, nee, maar veeleer aan Babel, de antichrist, de wereld (Openb. 17:2,4; Openb. 18:7; Joh. 16:2; Jer. 12).
2. Ze zijn voor het grootste gedeelte niet op de roomse kerk van toepassing
Wij merken wat betreft deze vijftien kentekenen op dat als de roomse vergadering met de meeste ervan vergeleken wordt, zij de zaak van de ware kerk te zijn zal verliezen. Want:
Omdat zij de roomse ofwel een afzonderlijke kerk is, is ze niet katholiek.
Omdat zij vóór de tiende eeuw ofwel vóór de volwassen antichrist, ja, vóór het Concilie van Trente, althans ten aanzien van haar volkomen trap,* geen plaats gehad heeft, heeft ze geen oudheid.
Omdat de successie van de pausen zo vele en zo grote interregnums [tussenregeringen] meegemaakt heeft, heeft ze geen onafgebroken successie gehad.
Omdat zij een leer belijdt die hemelsbreed van de leer van Christus, de apostelen en de gehele rechtzinnige oudheid verschilt, heeft ze geen overeenstemming in de leer met de oude kerk.
Omdat in haar zoveel onenigheden zijn, heeft ze geen vereniging van de leden met het hoofd. Deze meningsverschillen zijn er zelfs ook ten aanzien van het fundament van het geloof, bijvoorbeeld:
Tussen de nationale kerken van Frankrijk en van Italië over de wortel der onfeilbaarheid, of die in een algemeen concilie of in de paus is.
Tussen de orde van de dominicanen, van de franciscanen en van de jezuïeten in de hoofdzaken aangaande de predestinatie en de genade, evenals aangaande de onbesmette ontvangenis van de gelukzalige maagd.
Omdat zij een leer voedt en koestert die in het fundament zelf met Christus en de apostelen in strijd is, is ze volstrekt verstoken van heiligheid en zaligmakende krachtdadigheid.
Omdat zij de alleronreinsten tot haar pausen en kerkplanters heeft, waarvan Platina, Bellarminus en anderen van de hunnen getuigen zijn, heeft ze geen kerkplanters die door de heiligheid van hun leven vermaard zijn.
Omdat zij niet kan bewijzen dat ware wonderwerken en het profetische licht bij haar plaats gehad hebben, kan ze met niet het minste recht pochen op de roem van wonderwerken en op het profetische licht, tenzij misschien op de wonderwerken van de antichrist (2 Thess. 2:9).
Omdat ook zelfs niet één van de tegenpartijen van de roomse kerk erkent dat zij een zuivere en oprechte kerk is, kan ze de belijdenis van de tegenpartijen niet voorwenden.
Omdat de eerste bestrijders van de roomse kerk, bijvoorbeeld Luther, Calvijn, Oecolampadius en oneindig veel anderen niet anders dan een gewone dood gestorven zijn, kan zij het ongelukkige uiteinde van haar tegenpartijen niet voorwenden.
Omdat de zaak van de pausgezinden in de belangrijkste delen van Duitsland, in Engeland, Schotland, Ierland, Zweden, Denemarken, Nederland, enzovoort, volledig heeft ondergelegen, kunnen zij met niet de minste grond op tijdelijk geluk roemen.
Bijgevolg vervalt zelfs door hun eigen kentekenen de waarheid van de roomse kerk geheel en al.
3. Ze zijn wel op de gereformeerde kerk van toepassing
Tot slot merken wij op dat als die kentekenen ware kentekenen zijn, de gereformeerde kerk dan zal triomferen. Want:
Zij is christelijk en katholiek, aangezien ze het geloof van de christelijke en katholieke kerk belijdt.
Zij is het oudst, omdat ze het eerste geloof en de oudheid zelf van Christus en de apostelen heeft.
Bijgevolg is ze ook het duurzaamst en zonder enige onderbreking, aangezien Christus altijd een kerk gehad heeft die in het geloof dezelfde is als de gereformeerde kerk.
Zij is om dezelfde reden ook het wijdst uitgestrekt, want welke kerken Christus over de gehele aardbodem door middel van Zijn apostelen ook verzameld heeft, die zijn in het geloof dezelfde geweest als de gereformeerde kerk.
Ook is er in de gereformeerde kerk een voortdurende successie van dienaars, want zovelen er door alle eeuwen heen ware dienaars van de kerk geweest zijn, die zijn in de belijdenis van het geloof gereformeerd geweest.
Haar leer stemt op het allernauwkeurigst overeen met de leer van Christus en de apostelen en de gehele rechtzinnige oudheid.
Al haar ware leden zijn verenigd met Christus, het Hoofd, en onder elkaar door de band van een en hetzelfde geloof en een en dezelfde Geest.
Om dezelfde reden blijkt ook de heiligheid en de krachtdadigheid van de leer, want door middel daarvan zijn zovelen als er ooit bekeerd zijn geworden, tot het heilige geloof bekeerd geworden.
Omdat de roem van de wonderwerken en het profetische licht in de profetische en apostolische kerk gebloeid hebben, hebben deze hierom ook in de gereformeerde kerk gebloeid.
Als ooit de vijanden van de ware kerk een ongelukkige uitkomst gehad hebben, hebben die van de gereformeerde kerk dit gehad.
Hoewel de gereformeerde kerk niet op haar tijdelijke geluk wil roemen, toch heeft zij telkens haar tijden van verkoeling en ook van voorspoed gehad in Engeland, Nederland, Frankrijk, Duitsland, enzovoort.
Bijgevolg zal zelfs door de eigen kentekenen van de pausgezinden de gereformeerde kerk de ware kerk zijn.
1.37Eerste praktijk: de betrachting gebiedt om onderzoek te doen naar de ware kerk
De betrachting gebiedt om nauwkeurig onderzoek te doen naar de ware kerk, en die te onderscheiden van elke valse kerk.
Beweegredenen
Hiervoor zijn deze beweegredenen:
Er is ook een kerk of vergadering van boosdoeners (Ps. 26:5), er is een synagoge van de satan (Openb. 2:9) en er zijn valse profeten, grijpende wolven en mensen die in schaapskleren komen (Matth. 7:15). Wij worden bevolen ons voor hen te wachten, hen te onderzoeken (2 Joh. vers 10; Rom. 16:17) en bijgevolg hen te beproeven (1 Joh. 4:1; Openb. 2:2).
Wij worden bevolen ‘onze’, dat is: de christelijke vergaderingen of bijeenkomsten niet te verlaten (Hebr. 10:25), die gebouwd zijn op het fundament der profeten en apostelen (Ef. 2:20), die ‘een pilaar en vastigheid der waarheid’ zijn (1 Tim. 3:15) en die wij zonder een nauwkeurig onderzoek nooit zullen kennen.
Christus heeft aan de ware vergadering, die in de Naam van Jezus bijeenkomt, Zijn genadige tegenwoordigheid beloofd en verbonden (Matth. 18:20), en God bovendien allerlei zegeningen (Ex. 20:24), waarin de Heilige Geest Zichzelf uitstort (Hand. 10:44). Tot haar worden toegedaan zovelen als er zalig worden (Hand. 2:47). Zij moet bijgevolg zorgvuldig onderscheiden worden.
Vooral: het is zo gemakkelijk om hier af te dwalen, en dat met verlies van de eeuwige zaligheid. Ook dwaalt verreweg het grootste gedeelte van de mensen metterdaad af; er zijn overal valse, ketterse en scheurzieke kerken, ja, ook zelfs zeer talrijke kerken (Openb. 12:9; 1 Tim. 4:2; 2 Joh. vers 7).
Kenmerken
De kentekenen aangaande deze zaak hebben wij al in § 20 aangewezen. Daarbij voegen wij hier niets anders dan dat in de te herkennen kerk niet alleen gezocht moet worden naar enkel de belijdenis van de waarheid, maar ook naar de belijdenis van de praktijk der godzaligheid, opdat het een kerk van heiligen en tevens van gelovigen zal zijn (Ef. 1:1; Kol. 1:2).