Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Heiligmaking - Oorzaak

 

Gekoppelde paragrafen met "Heiligmaking - Oorzaak"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.

Boek VI - Hoofdstuk 8 De heiligmaking

8.8De oorzaken van de heiligmaking

Deze heiligheid brengt de Drie-enige God in de mensen voort (1 Thess. 5:23; Ez. 36:5-27), in het bijzonder de Vader (Joh. 17:17) en de Zoon (Ef. 5:25,26), maar door een bijzondere toe-eigening de Heilige Geest (2 Thess. 2:13; Rom. 15:16). Hierom draagt Hij de benaming ‘Heilige Geest’ (Rom. 1:4) en Πνεῦμα ἁγιοσύνης, ‘Geest der heiligmaking’, omdat Hij Zelf de heiligheid door Zijn personele werking onmiddellijk bewerkt, in degenen die geheiligd zullen worden, woont (Rom. 8:9,11), hen levend maakt (1 Kor. 15:45), hen ὁδηγήσει, ‘leidt’, in de weg (Joh. 16:13). Hierom wordt ook gezegd dat de geheiligden in de Geest zijn, in de Geest leven (Gal. 5:25), in de Geest wandelen (vers 16,25), het vlees doden door de Geest (Rom. 8:13). 

Ondertussen brengt de Heilige Geest deze heiligheid in de te heiligen personen, die Hij als het ware ontvangen heeft van de Zoon (Joh. 16:14), Die het algemene Hoofd is van degenen die geheiligd zullen worden, in Wie volgens Gods welbehagen al hun volheid woont (Kol. 1:10), en uit Wiens overvloed zij door de werking van de Geest ‘genade voor genade’ putten (Joh. 1:16). 

De aandrijvende oorzaak,* en wel de inwendige, is Gods alles-overtreffende liefde en genade (Ef. 2:4,5), insgelijks de liefde van Christus (Ef. 5:2,25,26); de uitwendig aandrijvende oorzaak is Christus’ verdienste (1 Petr. 1:2), volgens de belofte en de inhoud van het genadeverbond (Ez. 36:25,26; Hebr. 8:10). 

De instrumenten zijn het Woord van God (Joh. 17:16; 1 Petr. 2:2) en de sacramenten (Rom. 6:4). 

De bedienende en medewerkende oorzaak* is degene zelf die geheiligd zal worden, door het leven en de krachten die hij in de wedergeboorte reeds ontvangen heeft en die door de bekering opgewekt worden, waardoor hij, door God getrokken, God naloopt (Hoogl. 1:4), en ‘alle naarstigheid toebrengt’ om aan zijn geloof deugd toe te voegen (2 Petr. 1:5,6; Rom. 12:2). 

Naar paragraaf