Klik op één
van de segmenten!
Heiligmaking - Dwalingen
Gekoppelde paragrafen met "Heiligmaking - Dwalingen"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.
Boek VI - Hoofdstuk 8 De heiligmaking
8.25Eerste vraag: schenkt de heiligmaking nieuwe hebbelijkheden aan de wil?
Men vraagt ten eerste: schenkt God door de heiligmaking nieuwe goede hebbelijkheden* aan onze wil, waardoor wij geneigd zijn om goed te werken?
Het gevoelen van verschillende partijen
De pelagianen, met wie de socinianen het volkomen eens zijn, ontkennen dat vanaf de eerste zonde van de eerste mensen de nakomelingen iets, hetzij van smet of van zonde, over zich gebracht hebben. Zij willen dat onze vrije wil zijn krachten nog steeds ongeschonden behouden heeft, om alles wat goed is, te willen en te doen. Daarom ontkennen zij dat de schenking van goede hebbelijkheden noodzakelijk is, en stellen het gehele werk van de heiligmaking in het opwekken van de wil, om door zijn krachten zichzelf aan te gorden tot de betrachting van goede werken. Ook stellen zij dat de heiligmaking dit doet door zedelijke* aanrading alleen.
De pausgezinden stellen dat de strijd tussen vlees en geest, dat is: tussen lichaam en ziel, vanaf de schepping zelf voor de mens natuurlijk is geweest. Om deze te ordenen en te bedwingen, is nog bovendien de oorspronkelijke gerechtigheid extrinsiek* toegevoegd aan de natuur, als een soort toom. Bijgevolg is alleen de oorspronkelijke gerechtigheid omwille van de zonde van de eerste mensen weggenomen, terwijl de geest ongeschonden gebleven is. Daarom menen zij dat het niet noodzakelijk is dat aan de ongeschonden geest ofwel wil nieuwe hebbelijkheden geschonken worden. Alleen wordt hier vereist dat de genade, die voor de geest natuurlijk is, opgewekt wordt, hetzij dit gebeurt door een zedelijke aanrading alleen, zoals de jezuïeten willen, hetzij bovendien door een fysische* werking van God, zoals de dominicanen willen. De pausgezinden staan althans niet toe dat er in de wil nieuwe hebbelijkheden door de heiligmaking ingestort zouden worden.
Het gevoelen van de gereformeerden
De gereformeerden stellen, met de Heilige Schrift, dat de oorspronkelijke gerechtigheid voor de mens eertijds natuurlijk geweest is, en dat die door de zonde van de eerste mensen volstrekt verloren gegaan is, zodat nu de wil in zonden dood en onbekwaam is tot enig geestelijk goed. Daarom menen zij dat:
Aan de uitverkorenen eerst het geestelijke leven hersteld wordt door de wedergeboorte.
Dit leven daarna opgewekt en voortgezet wordt tot de daad,* zodanig dat de wedergeborenen God en de Middelaar aangrijpen met een levend geloof, en een ernstig voornemen opvatten om de zonden te verlaten en zich tot goede werken te beijveren, en dat dit gebeurt door de bekering.
Tot slot, in de bekeerde mens en in zijn wil goede hebbelijkheden ofwel deugden ingestort worden, en dat die verder tot allerlei goede werken voortgezet worden, door de heiligmaking.
Dit zijn hun redenen:
De apostel leert uitdrukkelijk dat God én onze geest, én onze ziel, én ons lichaam zodanig heiligt dat wij ‘geheel en al’ en ‘geheel oprecht’ worden (1 Thess. 5:23). Dit wordt ongetwijfeld verricht door de schenking van nieuwe hebbelijkheden.
God schenkt de Zijnen een nieuwe geest (Ps. 51:12; Ez. 36:27). Dit is zeker de ‘Geest der wijsheid en des verstands, ... der sterkte ... en der vreze des HEEREN’ (Jes. 11:2), waaronder ongetwijfeld goede hebbelijkheden worden verstaan, zoals blijkt uit 1 Korinthe 12:8-11. Door toedoen van die nieuwe geest wandelen zij in Zijn inzettingen, door zich tot goede werken te beijveren.
De vruchten die de Heilige Geest, ongetwijfeld door de heiligmaking, in de gelovigen voortbrengt: zachtmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, lankmoedigheid en matigheid (Gal. 5:22), zijn zonder enige twijfel goede hebbelijkheden ofwel deugden.
Er wordt gezegd dat God zowel het willen als het werken van het goede in ons werkt (Filipp. 2:13).
Er wordt gezegd dat ‘alle goede gave en alle volmaakte gift [waaronder ongetwijfeld ook allerlei goede hebbelijkheden ofwel deugden gerekend moeten worden] van boven is, van den Vader der lichten afkomende’ (Jak. 1:17).
De apostel herleidt al zijn ἱκανότητα, ‘bekwaamheid’, die een en hetzelfde is als de deugd, waardoor wij bekwaam en geneigd zijn om het goede te werken, tot God (2 Kor. 3:5,6; 1 Kor. 15:10).
Weerlegging van de verkeerde hypotheses van de tegenpartijen
De tegenpartijen hebben niets om in hun voordeel voor te wenden, behalve hun verkeerde hypotheses, bijvoorbeeld:
Hypothese 1. De mens is niet geschapen geweest met de oorspronkelijke gerechtigheid.
Weerlegging. Dit hebben wij weerlegd in [deel 2] boek 3, hoofdstuk 9, § 31-32, 40-41.
Hypothese 2. Bijgevolg heeft hij die oorspronkelijke gerechtigheid ook niet door de zonde verloren.
Weerlegging. Dit hebben wij weerlegd in [deel 2] boek 4, hoofdstuk 2, § 13-23.
Hypothese 3. Hierom zijn de krachten van de vrije wil door de zonde volkomen en ongeschonden gebleven.
Weerlegging. Dit hebben wij weerlegd in [deel 2] boek 4, hoofdstuk 4, § 31.
Hypothese 4. Vandaar is het niet noodzakelijk dat de wil een nieuw geestelijk leven door de wedergeboorte geschonken wordt.
Weerlegging. Dit hebben wij weerlegd in dit boek, hoofdstuk 3, § 15 en 23.
Hypothese 5. Vanwege al deze dingen is het niet noodzakelijk dat aan onze wil nieuwe hebbelijkheden geschonken worden.