Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

 

Gekoppelde paragrafen met "Heilige Doop - Wie dopen"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.

Boek VII - Hoofdstuk 4 De sacramenten van de wedergeboorte

4.13Wie gedoopt moeten worden

Gedoopt moeten worden:

  1. Alleen mensen (Matth. 28:19), die voor het genadeverbond, de wedergeboorte, de vergeving der zonden, enzovoort, vatbaar zijn. Geen klokken of andere dingen, hetzij levenloze, hetzij redeloze. 

  2. Niet alle mensen, maar alleen de bondgenoten (Hand. 2:38,39), want de Doop is de besnijdenis van het Nieuwe Testament (Kol. 2:11,12), die ongetwijfeld een teken was van het genadeverbond (Gen. 17:10,11). Zovelen dus de kerk door een oordeel der liefde (mits dit op enig rechtmatig fundament steunt) voor bondgenoten kan houden, die moeten gedoopt worden (Hand. 8:36,37).

  3. Niet alleen volwassenen (die zonder een voorafgaande belijdenis van hun geloof in de Vader, de Zoon en de Heilige Geest geenszins toegelaten moeten worden, Mark. 16:16; Hand. 8:37), maar ook de kleine kinderen, niet van iedereen, maar alleen van de bondgenoten, aangezien alleen die kinderen heilig zijn (1 Kor. 7:14). 

Al deze mensen moeten gedoopt worden, om redenen die wij in het weerleggende deel zullen voorstellen, met uitsluiting van:

  • Kleine kinderen die nog niet of nog niet volledig geboren zijn, omdat zij nog geen van hun ouders onderscheiden leden van de kerk uitmaken.

  • Kinderen van ketters en geëxcommuniceerden, tenzij een van beide ouders een bondgenoot is (1 Kor. 7:14). 

Met wanstaltige geboorten, buitenechtelijke kinderen en vondelingen moet men niet al te scrupuleus handelen, door enerzijds de Doop te laten bedienen of anderzijds de Doop uit te stellen. Laten wij slechts oprecht en godvruchtig volgens ons geweten als in Gods tegenwoordigheid handelen. Want dan zullen wij niet gemakkelijk zondigen, hetzij tegen God, hetzij tegen de eerbiedwaardigheid van de Doop, hetzij tegen het belang van een ongedoopte. 

Naar paragraaf

4.25Elfde vraag: moeten ook de kleine kinderen der gelovigen gedoopt worden?

Men vraagt ten elfde: moeten ook de kleine kinderen der gelovigen gedoopt worden? 

Het gevoelen van de wederdopers en de socinianen

De wederdopers ontkennen het en verbieden het. 

De socinianen, wanneer zij wat zachter handelen, laten het wel toe als een middelmatige* plechtigheid. Zij vereisen het echter niet als door Christus geboden, maar alleen door de gelovigen, zonder enige absolute noodzakelijkheid. 

Het gevoelen van de gereformeerden

De gereformeerden houden staande dat de kleine kinderen der gelovigen krachtens Christus’ instelling alleszins gedoopt moeten worden, want:

  1. Ze zijn onder de belofte van het genadeverbond, aan wie de Doop toegezegd wordt (Hand. 2:38,39).

  2. Ze zijn de weldaden van het genadeverbond, de wedergeboorte en de vergeving der zonden (Jer. 31:33,34), deelachtig.

  3. Ze zijn leden van het mystieke* lichaam van Christus – anders zouden ze buiten Christus, zonder God en zonder hoop op de zaligheid zijn (Ef. 2:11-13) – en moeten dus het teken van de inlijving ontvangen (1 Kor. 12:13; Rom. 6:3,4).

  4. Het zegel van het genadeverbond onder het Oude Testament heeft tot de kleine kinderen behoord (Gen. 17:10,12), in plaats waarvan onder het Nieuwe Testament de Doop gekomen is (Kol. 2:11,12).

  5. De Doop is de besnijdenis van het Nieuwe Testament (Kol. 2:11,12), evenals de besnijdenis de Doop van het Oude Testament geweest is.

  6. Ze zijn de Heilige Geest deelachtig (1 Kor. 7:14), zoals blijkt in Jeremía (Jer. 1:5) en in Johannes de Doper (Luk. 1:15). Welnu, Petrus leert duidelijk dat de zodanigen gedoopt moeten worden (Hand. 10:47).

  7. De kinderen van de gelovigen worden voor God gegenereerd (Ez. 16:20) en zijn bijgevolg verbondsmatig voor God heilig (1 Kor. 7:14; vgl. Jes. 49:22).

Antwoord op tegenwerpingen

De partijen werpen het volgende tegen:

Tegenwerping 1. Er komt noch bevel, noch voorbeeld aangaande de kinderdoop in de Heilige Schrift voor. 

Antwoord. Er is een bevel, omdat wij in de Heilige Schrift bevolen worden allen te dopen die de Heilige Geest ontvangen hebben (Hand. 10:47), en omdat, volgens diezelfde Heilige Schrift, de kleine kinderen de Heilige Geest ontvangen (Luk. 1:15; Jer. 1:5). 

En dat er misschien geen uitdrukkelijke voorbeelden van voorkomen, komt hierdoor dat er toentertijd geen christenen geboren werden, maar er door de prediking van het Evangelie nog christenen gemaakt moesten worden: μαθητεύσατε, ‘maakt discipelen’ (Matth. 28:19), en er dus zeldzamer uit christenouders geboren werden.

Tegenwerping 2. De Doop vereiste onderwijs vooaf (Matth. 28:19), die er bij kleine kinderen niet is.

Antwoord.

  1. De Doop van de volwassenen, waarover in Matthéüs 28 gesproken wordt, vereist onderwijs vooraf, maar niet de Doop van de kleine kinderen. 

  2. Laat ik eraan toevoegen dat het Griekse grondwoord μαθητεύειννbetekent een ‘discipel’ of Christen ‘maken’ ofwel inwijden, hetzij door te onderwijzen, hetzij door te dopen. 

Tegenwerping 3. De Doop vereist het geloof vooraf, opdat hij het genadeverbond zal verzegelen.

Antwoord. Hij vereist in de volwassenen wel het dadelijke* geloof vooraf, maar in de kleine kinderen is hij met een zadelijk* geloof tevreden en vereist evenmin een dadelijk geloof vooraf als eertijds de besnijdenis. 

Tegenwerping 4. Ja maar, omdat de besnijdenis (volgens ons) hetzelfde is als de Doop, moeten ten minste de besnedenen niet gedoopt worden.

Antwoord. De besnijdenis is hetzelfde als de Doop ten aanzien van het verbond zelf, dat in beide verzegeld wordt. Maar ze is niet hetzelfde ten aanzien van de bedeling* van het verbond, omdat de besnijdenis het verbond verzegelt volgens de bedeling van het Oude Testament, terwijl de Doop datzelfde verbond verzegelt volgens de bedeling van het Nieuwe Testament. Dit blijkt duidelijk in de doop van Christus.

Tegenwerping 5. Er is maar één genadeverbond, dat zowel door het Heilig Avondmaal als door de Doop verzegeld wordt. Men moet dus een van beide zeggen: 

  • Wanneer het Heilig Avondmaal toegelaten wordt, is de Doop overbodig.

  • Wanneer de Doop toegelaten wordt, is het Heilig Avondmaal overbodig.

Of het Heilig Avondmaal moet evengoed aan de kinderen bediend worden als de Doop aan hen bediend wordt.

Antwoord. Niets hiervan volgt, omdat de Doop het genadeverbond verzegelt naar de trap* der inwijding alleen, die er ook in de kleine kinderen is. Maar het Heilig Avondmaal verzegelt dat verbond naar de trap der voeding, die een beproeving van zichzelf en een onderscheiding van het lichaam van Christus vooraf vereist en dus niet bij de kleine kinderen past.

Tegenwerping 6. De kleine kinderen verstaan het gebruik en de krachtdadigheid van de Doop niet. 

Antwoord.

  1. Ze verstonden eertijds ook het gebruik en de krachtdadigheid van de besnijdenis niet.

  2. Ze zullen op hun tijd verstaan dat ze door de Doop het verbond met God ingegaan zijn.

Naar paragraaf