Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

 

Gekoppelde paragrafen met "Regering van de kerk - Dwalingen"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.

Boek VII - Hoofdstuk 1 De aard van de kerk

1.21Eerste vraag: kan de paus de kerk uitmaken?

Men vraagt ten eerste: kan de roomse paus de kerk, en wel de katholieke kerk, uitmaken? 

Het gevoelen van de pausgezinden

De pausgezinden menen dat de paus het hoofd van de katholieke kerk en ook de wortel van de onfeilbaarheid in de kerk is. Daarom stellen zij dat de paus de kerk is, ongetwijfeld in een representatieve zin. De pauselijk inzettingen moeten dus de inzettingen van de kerk genoemd worden. 

Het gevoelen van de protestanten

Hoewel de protestanten een zekere representatieve kerk toelaten, in het presbyterium van iedere afzonderlijke gemeente, of ook in een classis van de kerken die onder een bepaald gebied (diocees) vallen, of in een provinciale of nationale synode, toch ontkennen zij dat één zeker persoon de kerk, ook de representatieve, kan uitmaken. Want deze drie zaken laten niet toe dat één zeker individu de ‘kerk’ genoemd wordt:

  • Het woord, dat een ‘samenroeping’ betekent.

  • De Heilige Schrift.

  • Het algemene gebruik. 

De pijlers van het tegenovergestelde gevoelen rusten op zand, want:

  1. Niet alleen kan op geen enkele manier bewezen worden dat de paus het hoofd van de kerk en de wortel van de onfeilbaarheid is.

  2. Maar ook, als dit al bewezen was, brengt het niet mee dat hij de kerk is.

  3. Vooral, volgens de hypotheses van de tegenpartijen zelf is het mogelijk dat de paus geen waar lid van de kerk is: als hij niet wettig gedoopt is, een simonist is, een verborgen ketter is of op enigerlei manier metterdaad geëxcommuniceerd is. 

Naar paragraaf

1.24Vierde vraag: wordt tot de eenheid en katholiciteit van de strijdende kerk vereist dat zij onder de roomse paus is?

Men vraagt ten vierde: wordt tot de eenheid en katholiciteit van de strijdende kerk vereist dat zij onder één zeker zichtbaar hoofd op aarde is, namelijk onder de paus van Rome? 

Het gevoelen van de pausgezinden

De pausgezinden bevestigen dit, ten gunste van de alleenheerschappij van de paus.

Het gevoelen van de protestanten

De protestanten ontkennen dit, omdat zij die eenheid en katholiciteit alleen laten afhangen van de mystieke* vereniging en gemeenschap met Christus, als het enige Hoofd van Zijn kerk, want:

  1. Volgens de Heilige Schrift hangt de eenheid en katholiciteit van de kerk nergens anders van af dan van de mystieke vereniging met Christus, als haar enige Hoofd, door een waarachtig en levend geloof en de belijdenis daarvan, zoals wij in boek 6, hoofdstuk 5, uitvoerig bewezen hebben, evenals ook in dit hoofdstuk, § 8, 11, 12 en 17.

  2. Enig zichtbaar hoofd van de strijdende kerk is niet door Christus aangesteld.

  3. Bijgevolg kan niet bewezen worden dat de paus van Rome dat zichtbare hoofd is.

  4. Ja, het tegenovergestelde daarvan zal elders door ons bewezen worden.

Naar paragraaf

1.25Vijfde vraag: is de roomse kerk de ware kerk?

Men vraagt ten vijfde: is de hedendaagse roomse kerk de ware kerk van Christus? 

Het gevoelen van de pausgezinden en enkele protestanten

De pausgezinden houden dat niet alleen staande, maar pochen bovendien dat alleen hun kerk de ware kerk is. 

Onder de protestanten zijn er enkelen, die haar wel een onzuivere en op vele manieren verdorven, maar toch ware kerk noemen.

Het algemene gevoelen van de protestanten

Het algemene gevoelen van de protestanten erkent de roomse kerk geenszins voor een ware kerk van Christus, want:

  1. Ze schopt aan tegen het fundament zelf van het christelijke geloof, wanneer ze:

    • Christus de waardigheid van de enige en algenoegzaamste Zaligmaker metterdaad ontneemt, terwijl zij de zaligheid zoekt in menselijke voldoeningen, in de verdiensten van goede werken, in de voorbiddingen van de heilige hemelingen, in hun overtollige werken, in de krachten van hun vrije wil, enzovoort.

    • Alles wat in de Heilige Schrift aan Christus toegeschreven wordt, betrekt op de ouwel, als in Christus getranssubstantieerd.

    • Een zodanige weg van zaligheid door eigen goede werken aanwijst, die naar het gevoelen van Paulus (Gal. 5:4, vgl. met Rom. 10:3,4), Christus nutteloos en ijdel maakt. 

  2. Ze is op vele manieren afgodisch, voor zover ze:

    • Gebiedt de ouwel in de mis als Christus te aanbidden.

    • Een godsdienstige eer toewijst aan:

      • De heilige hemelingen.

      • De beelden.

      • De relikwieën.

      • De gewijde dingen.

      • De paus van Rome. 

  3. Ze krioelt van oneindig veel bijgelovigheden, in vijf verzonnen sacramenten, in het monnikendom, in bedevaarten, enzovoort. Dit gaat zover, dat, uitgezonderd de dingen die ze met de protestanten eigen heeft; al het overige (waarom ze eigenlijk en vormelijk* de ‘paapse kerk’ heet) niets anders is dan bijgelovigheid, of afgoderij, of ketterij, of dwaling.

  4. Vooral: in de mis – waarom, als om de spil, de hele pausgezinde godsdienst draait – wordt de ouwel als Christus aangebeden en godsdienstig geëerd. In de opheffing van deze ouwel wordt de offerande van Christus gesteld en van deze opheffing zou de hele zaligheid van een christenmens afhangen. Dit gaat zover, dat de offerande die eertijds aan het kruis door Christus volbracht is, voor een christen niet het allerminste voordelig zou zijn als Hij niet dagelijks door deze priesterlijke opheffing aan God opgeofferd wordt. En wanneer de opheffing heeft plaatsgevonden, wordt de ouwel met de mond doorgeslikt. 

  5. Ze houdt de antichrist voor haar hoofd.

  6. Ze oefent een allerwreedste tirannie, niet alleen tegen de lichamen, de goederen en het leven van degenen die haar inzettingen niet toestemmen; maar ook tegen hun gewetens, waarvan de dagelijkse ervaring getuige is. 

Er zou geen eind aan komen om al deze afzonderlijke zaken en nog heel veel andere elk afzonderlijk aan te wijzen. Toch is dit elders gedaan of zal dit elders nog gedaan worden. 

Vergelijk Joseph Hall, het onverzoenlijke Rome, en Conradus Vorstius, Causae deserendi papatus (Oorzaken om het pausdom te verlaten). 

Antwoord op tegenwerpingen

De pausgezinden hebben niets wat zij ten gunste van het tegenovergestelde zouden kunnen voorwenden, behalve dit:

  1. Zij passen zonder enige wettige reden op hun kerk de dingen toe die in de Heilige Schrift van de ware kerk gezegd worden.

  2. Hun nietige kentekenen van de kerk, die wij elders zullen ontmaskeren. 

Ook hebben de milderen onder de protestanten, die wij genoemd hebben, niets dan het volgende:

Tegenwerping 1. De pausgezinden hebben het Woord van God en de verkondiging daarvan.

Antwoord.

  1. Ook de socinianen, de wederdopers en anderen hebben dat.

  2. Zij hebben het, maar op velerlei manier vervalst, zoals wij in [deel 1] boek 1, hoofdstuk 2, geleerd hebben.

  3. Zij hebben het om het te vervalsen.

  4. Bij hen hebben het de leken niet.

Tegenwerping 2. De pausgezinden hebben de sacramenten.

Antwoord.

  1. Dat is niet genoeg, want ook de socinianen en anderen hebben deze.

  2. Zij hebben een vervalste Doop en het Heilig Avondmaal hebben zij door de mis weggenomen.

  3. Bij de vervalste Doop hebben zij zes bastaardsacramenten gevoegd.

Tegenwerping 3. Er worden ware leerstukken behouden en verdedigd, aangaande God, de Persoon van Christus, de schepping, de voorzienigheid en andere meer.

Antwoord. Dit is niet genoeg, want:

  1. Zij behouden niet alle grondwaarheden.

  2. Zij behouden de meeste terwijl ze bezwalkt zijn met hun dwalingen. 

Tegenwerping 4. Er zijn in de kerk uitverkorenen, die op hun tijd geroepen zullen worden.

Antwoord.

  1. Niet de verkiezing, maar de roeping maakt de kerk metterdaad uit.

  2. Zij maken de roomse kerk niet uit.

Tegenwerping 5. Er zijn er die in haar gemeenschap zalig worden.

Antwoord.

  1. Niemand wordt zalig door haar gemeenschap of door haar godsdienst. Want niemand wordt zalig door afgoderij en dwalingen. 

  2. Degenen die zalig worden, worden door de grondwaarheden van de gereformeerden zalig, waarvan zij door een dwaling menen dat deze bij de pausgezinden gevonden worden. 
Naar paragraaf

Boek VII - Hoofdstuk 2 De dienaren van de kerk

2.28Eerste vraag: worden de kerkelijke dienaars met recht clerici genoemd?

Men vraagt ten eerste: worden de dienaars van de kerk met recht onderscheiden van het volk door de benaming clerici (geestelijken) en laici (leken)?

Het gevoelen van de pausgezinden

Deze benaming, die met Tertullianus begonnen is, wordt door de pausgezinden gretig overgenomen, om voor hun mispriesters enige waardigheid en autoriteit na te jagen (want het betekent κλῆρος [kleros], ‘lot’, ‘erfdeel’, namelijk: van de Heere), waardoor zij uiteindelijk tot het pausschap gekomen zijn. 

Het gevoelen van de gereformeerden

De gereformeerden stellen dat deze benaming ongepast is, want:

  1. Ze is niet alleen in de Heilige Schrift, maar ook in de eerste twee eeuwen van het christendom geheel en al onbekend geweest.

  2. De apostel eigent het oorspronkelijke woord aan de gehele kerk toe (1 Petr. 5:3; vgl. Jer. 12:10,14).

  3. Ze neigt tot verachting van het kerkvolk.

  4. Ze strekt tot trotsheid en hoogmoed van de dienaars. 

Antwoord op tegenwerpingen

Bellarminus voert ten gunste van de pausgezinden niets anders aan dan het volgende:

Tegenwerping 1. Jeremía 12: ‘Hun cleri zullen hun niet voordelig zijn’, met een zinspeling op vers 13.

Antwoord. In de grondtekst staat niets dergelijks, ja, zelfs niet in de Vulgaat.

Tegenwerping 2. Numeri 16:13, waar Dathan en Abíram protesteerden tegen de priesters van het Oude Testament.

Antwoord. Dat ging niet over de naam, maar over het priesterlijke ambt.

Tegenwerping 3. Enkele kerkvaders.

Antwoord. Hij brengt niemand naar voren die geleefd heeft vóór Tertullianus en vóór de derde eeuw. 

Naar paragraaf

2.33Zesde vraag: wordt de bediening met recht onderscheiden in orden en waardigheden?

Men vraagt ten zesde: wordt de kerkelijke bediening onder het Nieuwe Testament met recht onderscheiden in orden en waardigheden? En de orden op hun beurt in mindere orden: ostiariussen (deurwachters), acolieten (misdienaars), lectors (lezers) en exorcisten (duiveluitbanners), en hogere orden: subdiakenen, diakenen en priesters, zowel wereldlijke als reguliere? En de waardigheden in bisschoppen, metropolitanen, patriarchen, kardinalen en de paus?

Het gevoelen van de pausgezinden

De pausgezinden bevestigen dit, ten gunste van de pauselijke monarchie, die niet anders dan door deze pijlers kan bestaan. 

Het gevoelen van de protestanten

De protestanten ontkennen dit, want:

  1. Er zijn onder deze zeven orden ten minste vijf orden die (wat de pausgezinden zelf erkennen) in de Heilige Schrift geen uitdrukkelijke vermelding hebben. Zie Vincent Filliucci in Morales quaestiones de Christianis officiis, et casibus conscientiae (Zedenkundige vragen over de plichten der christenen, en over gewetensgevallen), verhandeling 9, hoofdstuk 1. Ook hebben ze in de eerste kerk niet plaatsgehad, volgens het getuigenis van Wilhelmus Durandus in Rationale Divinorum officiorum (De theorie van de Goddelijke ambten), boek 2, hoofdstuk 1). Hetzelfde geldt voor de waardigheden van metropolitanen, patriarchen, kardinalen en pausen.

    Het volgende blijft echter staan:

    • Alle dienaars moeten door Christus aangesteld worden in de kerk (1 Kor. 12:28; Ef. 4:11), insgelijks door de Heilige Geest (Hand. 13:2; Hand. 20:28).

    • Zij moeten ook met de noodzakelijke gaven door de Heilige Geest toegerust worden (1 Kor. 12:4).

    • Zij moeten bedieningen aanvaarden die rechtstreeks van de Heere Christus afhangen (1 Kor. 12:5). 

  2. Bijgevolg zondigen de pausgezinden tegen God, tegen Christus en tegen de Heilige Geest, wanneer zij zich niet ontzien Hun plaats en troon in te nemen. Bovendien doen zij die menselijke schepselen zelf onrecht aan, wanneer zij degenen die van alle bekwame capaciteiten* en de hoop op de Goddelijke zegen verstoken zijn, als het ware met afgehouwen voeten tot zware werkzaamheden aandrijven. Ja, zij doen ook de kerk onrecht aan, terwijl zij zodanige bedieningen aanstellen die én voor de kerk onnuttig zijn én voor hun Heere onaangenaam zijn, zoals Guilielmus Amesius zegt in Bellarminus enervatus (Bellarminus ontkracht), deel II, boek 3, hoofdstuk 3.

  3. Deze hele menigte van orden ziet nergens anders op dan op de afgodische dienst van de mis.

  4. Deze verdeling vooronderstelt dat een bisschop volgens Goddelijk recht onderscheiden is van een ouderling, ja, boven hem. Dit zullen wij iets verderop uitvoerig weerleggen. 

Ook ondernemen de pausgezinden niets uit de Schrift ten gunste van die verzonnen vijf orden, en ook niet ten gunste van de waardigheden van aartsbisschoppen, patriarchen en kardinalen. En wat zij uit de oudheid voor sommige ervan bijbrengen, is zo mager dat het niet verdient weerlegd te worden. 

Naar paragraaf

2.38Elfde vraag: is de paus de antichrist?

Men vraagt ten elfde: is die algemene bisschop, die zich alles aanmatigt wat Christus toekomt, ofwel de roomse paus, die grote antichrist? 

Wat en wie de antichrist is

Onder de ‘antichrist’ verstaan wij hier niet iedere gewone vijand van Christus en Zijn leer (in welke zin dit woord voorkomt in 1 Joh. 2:28; 2 Joh. vers 7; vgl. Filipp. 3:18), want iedere ketter is een antichrist. Maar wij bedoelen die vermaarde antichrist, over wie men leest in 1 Johannes 2:18, hetzij hij (krachtens het Griekse voorzetsel ἀντί) iemand betekent die ‘voor’ ofwel ‘in plaats van’ Christus is, hetzij iemand die ‘tegen’ Christus is, hetzij beide, omdat de antichrist zich ‘voor’ en ‘tegen’ Christus vertoont. Zo wordt hij met een andere naam ὁ ἀντικείμενος, ‘tegenpartijder’ of ‘iemand die zich tegenstelt’, genoemd (1 Tim. 5:14; 2 Thess. 2:4), evenals het ‘beest’ (Openb. 13:11) en de ‘valse profeet’ (Openb. 16:13; Openb. 19:20; Openb. 20:10). Zijn zetel wordt in mystieke* zin ‘Sódom en Egypte’ genoemd (Openb. 11 en 12), evenals ‘Babel’ (Openb. 17 en 18). 

Zijn ‘geest’ was ook ten tijde van de apostelen ‘alrede in de wereld’ (1 Joh. 4:3), toen ‘de verborgenheid der ongerechtigheid alrede gewrocht’ werd (2 Thess. 2:7), en het reeds ‘de laatste ure’ was, waarin ‘vele antichristen geworden’ waren (1 Joh. 2:18), en dat in de ‘valse broederen’ (Gal. 2:4) en in de ‘valse apostelen’ (2 Kor. 11:13). Deze geest ontlastte zich uiteindelijk in de πρωτοκαθεδρία, ‘vooraanzitter’, van de bisschoppen, met name de bisschop van Rome. 

Dit wilden we in het kort vooraf zeggen.

De pausgezinden ontkennen volstrekt dat de paus de antichrist is, omdat hier hun hele zaak om draait.

Argumenten van de protestanten

De protestanten beantwoorden de vraag bevestigend, zodanig dat zij onder de antichrist de gehele reeks van roomse pausen verstaan, vanaf enige eeuwen terug tot nu toe. Immers, alles waarmee de Heilige Schrift de antichrist afgeschilderd heeft, past op het allernauwkeurigst bij de roomse paus. 

Eerste argument: 2 Thessalonicenzen 2:3-10

Vergelijk de paus maar met de dingen waarmee Paulus de antichrist beschrijft in 2 Thessalonicenzen 2:3-10:

  1. Hij zou de auteur en het hoofd van de ‘afval’ van Christus en Zijn leer zijn. Dit blijkt uit vergelijking van de leer van Christus ten aanzien van wet en Evangelie met de leer van de paus, die in het Concilie van Trente herhaald en bekrachtigd is.

  2. Hij is ‘die mens der zonde’, uit gruweldaden samengesteld. Dit blijkt in de levens van de pausen, waarvan de pausgezinde schrijvers Platina, Mantuanus en Lyranus getuigen zijn.

  3. Hij is de ‘zoon des verderfs’, dat is: zelf verdorven en anderen verdervende. Dit blijkt zelfs uit het Corpus juris canonici (Corpus van het kanonieke recht), [deel 1] distinctie XL, hoofdstuk: ‘Si papa ...’ 

  4. Hij ‘stelt zich tegen’ Christus, niet met een openlijke tegenstelling, zoals de Joden en de mohammedanen, maar met een verborgen en met de belijdenis van het christendom vermomde tegenstelling. Dit blijkt in:

    • Het leven van de paus, dat volledig in strijd is met de zeden van de nederige en zachtmoedige Christus.

    • De wereldlijke en aardse regering van de paus, die volledig in strijd is met de geestelijke en hemelse regering van Christus.

    • De godsdienst van de paus, die volledig in strijd is met de godsdienst van Christus. 

  5. Hij ‘verheft zich boven al wat God genaamd of als God geëerd wordt’, dat is: boven de overheden en de monarchen. Dit blijkt in de paus, wanneer hij:

    • Met een duivelse hoogmoed de zijnen tot het kussen van zijn voeten aandrijft.

    • Zich erop beroemt een rechter van de engelen te zijn.

    • De sacramenten, die door Christus ingesteld zijn, verandert, verminkt of behalve die nog geheel nieuwe invoert.

  6. Hij ‘zit in den tempel Gods als een God, zichzelven vertonende dat hij God is’. Dit blijkt in de paus, wanneer hij:

    • Zich in de kerk als een zekere Godheid vertoont.

    • Zich een absoluut recht over haar aanmatigt.

    • Zich wederrechtelijk Goddelijke eerbewijzen toe-eigent.

    • Niet schroomt om zelfs de Naam ‘God’ voor zich aan te nemen, of het toe te laten wanneer deze hem door anderen wordt toegekend. 

  7. Hij is de ἄνομος, ‘ongerechtige’, ‘wetteloze’, aangezien hij doet wat hem lust. Dit blijkt in de paus, wanneer:

    • In Goddelijke zaken zijn wil voor hem in plaats van de rede is.

    • Hij aan niemands wetten onderworpen wil zijn en door niemand geoordeeld wil worden. 

  8. Zijn ‘toekomst is naar de werking des satans, in alle kracht en tekenen en wonderen der leugen, en in alle verleiding der onrechtvaardigheid’. Dit blijkt in de paus, wanneer hij:

    • Pocht op leugenachtige en bedrieglijke wonderen, het zweet, de tranen, het lachen of het lopen van de beelden, en op genezingen van zieken bij de relikwieën en de grafmonumenten van de heiligen. 

    • Leert dat hij uit brood en wijn het lichaam en bloed van Christus schept.

Tweede argument: 1 Johannes 4:3 en 1 Timótheüs 4:1-4

Vergelijk de dingen waarmee Johannes in 1 Johannes 4:3 en Paulus in 1 Timótheüs 4:1-4 de antichrist beschrijven:

  1. Hij zou loochenen dat Christus in het vlees gekomen is, in elk geval indirect en door interpretatie. Dit doet de paus door op verscheidene manieren Christus’ profetisch, priesterlijk en koninklijk ambt te schenden. Hij loochent metterdaad dat Christus de enige en volkomen Zaligmaker van de kerk is. Hij stelt dat hij, als was hij een profeet, even onfeilbaar is als Christus wanneer hij van de stoel (ex cathedra) uitspraak doet. Hij stelt insgelijks dat hij de vorst van de priesters, de hoogste hogepriester is, die Christus in de mis offert. Hij stelt dat hij een koning der koningen en een heer der heren is, het hoofd en de bruidegom van de gehele katholieke kerk. Hij doet de eigenschappen van Christus’ menselijke natuur teniet in de transsubstantiatie. Hij houdt vast aan ontelbare wettische ceremonieën en schaduwen, waardoor geloochend wordt dat Christus in het vlees gekomen is.

  2. Hij zou het huwelijk verbieden. Dit doet de paus in zijn geestelijken (clerici).

  3. Hij zou een onderscheid tussen spijzen invoeren. Dit doet de paus door op bepaalde tijden het eten van vlees te verbieden.

  4. Hij zou het een en het ander doen met een buitengewone huichelarij. Dit doet de paus, wanneer hij in deze dingen een bijzondere heiligheid stelt, terwijl hij anders de hoererijen en de overspeligheden gemakkelijker verdraagt dan het huwelijk of het eten van vlees op de door hem verboden tijden. 

Derde argument: Openbaring 13:11-18

Vergelijk de dingen waarmee Johannes de antichrist voorstelt in Openbaring 13:11-18

  • Hij zou onder een schijn van nederigheid zich over allen de hoogste macht aanmatigen, zowel een kerkelijke als een wereldlijke.

  • Hij zou wonderen doen en daardoor de mensen verleiden.

  • Hij zou een nieuwe religie oprichten.

  • Hij zou tot de belijdenis daarvan dwingen door excommunicatie en vervolging.

  • Hij zou het getal van het beest in zijn naam hebben. 

Die dingen passen op het allernauwkeurigste bij de paus:

  • Hij noemt zich een knecht der knechten en hij matigt zich een dubbele macht aan, zowel een geestelijke als een lichamelijke.

  • Hij pocht op wonderen en maakt die tot kentekenen van zijn kerk.

  • Hij verzint een nieuwe religie ten aanzien van de leer en een afgodische dienst.

  • Hij dwingt de mensen tot de belijdenis daarvan, of ze nu willen of niet, door bliksems van excommunicaties en vervolgingen.

  • Hij draagt het getal van de naam van het beest, dat zeshonderdzesenzestig is, in de naam λατεῖνος (lateinos), wat al vanouds door Irenaeus is opgemerkt.

Vierde argument: Openbaring 17:5, 9 en 18

Vergelijk de dingen waarmee dezelfde Johannes de antichrist tekent in Openbaring 17:5, 9 en 18:

  1. Hij schrijft hem als zijn zetel het grote Babylon toe (vers 5). Niet het Chaldeeuwse Babylon, dat ooit al met zijn monarchale waardigheid ten onder gegaan was, volgens de voorzegging van Jesaja, maar het Italiaanse of roomse Babylon, iets wat de jezuïeten, die zich op andere dingen richten en door de duidelijkheid van het feit zelf overtuigd zijn, nu niet meer ontkennen. Het is een stad die zeven heuvels heeft, en allen erkennen dat die er in Rome zijn. 

  2. Hij schrijft hem de regering over de koningen der aarde toe (vers 18). 

Zijn niet al deze dingen op het allerduidelijkst zichtbaar in de paus, wiens zetel het roomse Babylon is, een stad met zeven heuvels, waar hij heerschappij heeft over de koningen der aarde? 

Alle bovenstaande en nog meer kenmerken van de antichrist zijn door de onzen in dikke boeken aangetoond en toegepast op de roomse paus. 

De antichrist van de pausgezinden 

Om de kracht van deze en andere argumenten des te gemakkelijker te ontwijken, verzinnen de pausgezinden voor zich een antichrist die maar één mens zal zijn, van godsdienst een Jood, uit de stam van Dan, en die de Joodse burgerlijke en kerkelijke staat zal herstellen, ja, zelfs de tempel van Jeruzalem. Hij zal slechts drieënhalf jaar regeren. In zijn tijd zullen Henoch en Elía terugkomen uit het paradijs, met hem strijden en door hem gedood worden, maar zij zullen ten derden dage weer opstaan van de doden. Verder zal deze antichrist de aardbodem aan zich onderwerpen, totdat hij door Christus op de Olijfberg overwonnen en gedood zal worden. 

Maar de Joden verwachten de Messías niet uit de stam van Dan en de Joodse godsdienst zal nooit hersteld worden. In zo’n kort tijdsbestek kunnen zulke grote dingen en alle dingen die van de antichrist voorzegd zijn, niet plaatsvinden. Ook zijn alle andere dingen van de pausgezinden dienaangaande zo waardeloos, dat ze het niet verdienen uitvoerig weerlegd te worden. 

Antwoord op tegenwerpingen

Daarom zullen wij onze arbeid wat nuttiger besteden met het onderzoeken van de tegenwerpingen van de pausgezinden. Zij wenden het volgende voor: 

Tegenwerping 1. De antichrist zou een vijand van Christus en Zijn rivaal zijn. Een zodanig iemand is de paus niet.

Antwoord.

  1. Hij zou geen openbare, maar een verborgen vijand en rivaal zijn, het Lam gelijk (Openb. 13:11), die door Christus geopenbaard zou worden (2 Thess. 2:8). 

  2. Een zodanige vijand en rivaal van Christus is de paus wel, die zich vertoont als of in plaats van Christus en zich ook met zijn leer, dienst en regering tegen Christus stelt.

Tegenwerping 2. De antichrist zal maar één afzonderlijke persoon zijn: 

  • ἄλλος, ‘een ander’ (Joh. 5:43), die de antichrist is.

  • ὁ ἀντικείμενος, ‘die zich tegenstelt’; ὁ υἱὸς τῆς ἀπωλείας, ‘die zoon des verderfs’, met het lidwoord (2 Thess. 2:3,4).

  • ὁ ἀντίχριστος, ‘die antichrist’ (1 Joh. 2:22; 4:3).

  • ψευδοπροφήτης, de ‘valse profeet’ (Openb. 13 en 17). 

Antwoord. Hij is één persoon, maar dan in een reeks. Hierom ziet Paulus het bestaan van de antichrist al vanaf zijn tijd (2 Thess. 2:7). Johannes zegt dat hij toen reeds in de wereld was en niettemin nog zou komen (1 Joh. 2:18), en in Openbaring 13 en vervolgens onderscheidt hij de geschiedenis van de antichrist door lange tussentijden. Dus:

  • ἄλλος, ‘een ander’ (Joh. 5:43), betekent elke bedrieger en valse Christus (evenals in Matth. 24:24).

  • Het lidwoord ὁ betekent dikwijls een onbepaalde persoon (evenals in Matth. 12:35; Mark. 2:27). 

  • τὸ κατέχον, ‘wat hem wederhoudt’ [2 Thess. 2:6], betekent in het algemeen de Romeinse keizers. 

  • En τὸ δεύτερον θηρίον, ‘het tweede beest’, wordt evenzeer met het lidwoord uitgedrukt als τὸ πρῶτον, ‘het eerste’. 

Tegenwerping 3. De antichrist zal nog komen, want:

  1. Het Evangelie is nog niet gepredikt in de gehele wereld, wat vóór de komst van de antichrist moet geschieden (Matth. 24:14).

  2. Het Romeinse Rijk is nog niet geheel vernietigd (volgens 2 Thess. 2:7). 

  3. Henoch en Elía zijn nog niet gekomen (Openb. 11:3).

  4. De ceremonieën en de oefeningen van de openbare godsdienst houden nog niet op, zoals ten tijde van de antichrist zal gebeuren (Dan. 11:31). 

  5. Er blijkt nog niets aangaande de naam en het merkteken van het beest.

  6. Men is het onder de protestanten nog niet eens over de tijd van de komst van de antichrist:

    • Sommigen betrekken die op de tijd waarin de apostelen leefden.

    • Sommigen betrekken die op Constantijn de Grote.

    • Sommigen betrekken die op Phokas.

    • Sommigen betrekken die op Karel de Grote.

    • Sommigen betrekken die op Hendrik IV.

Antwoord. De antichrist is volstrekt zeker gekomen, en daartegen hebben de zwakke argumenten van de tegenpartijen geen geldingskracht: 

  1. In Matthéüs 24:14 wordt niets anders gezegd dan dat het Evangelie vóór het einde van de wereld overal gepredikt zal worden, maar niet vóór de komst van de antichrist. 

  2. In 2 Thessalonicenzen 2:7 wordt niet gezegd dat het Romeinse Rijk vóór de komst van de antichrist geheel en al tenietgedaan zal worden, maar alleen te Rome en in Italië: ‘Totdat hij uit het midden’, namelijk van Rome, ‘zal weggedaan worden’.

  3. In Openbaring 11 staat er niets over dat Henoch en Elía vóór de antichrist zullen komen, maar alleen over twee getuigen ofwel slechts weinige verdedigers van de waarheid. 

  4. Daniël 11:31 spreekt niet over de antichrist, maar over Antiochus Epiphanes.

  5. Al zou bij de protestanten de naam van de antichrist onbekend zijn, omdat het een verborgen en mystieke naam is, zo kan deze niettemin in de aard der zaak wel bestaan. Echter, bij de protestanten is de getalsnaam van het beest niet onbekend, in het Grieks λατεῖνος (lateinos) en in het Hebreeuws רֹמעֹושׁ (rōmʽōš), of volgens anderenרוֹמָיית  (rōmāyyt).

  6. Ook is men het onder de protestanten eens over de tijd van de komst van de antichrist: 

    • Ten tijde van de apostelen is hij gekomen in de ketters. 

    • Ten tijde van Constantijn de Grote is hij gekomen in de heerszuchtige bisschoppen, als voorloper. 

    • Ten tijde van Phokas is hij gekomen ten opzichte van de geestelijke macht. 

    • Ten tijde van Karel de Grote is hij gekomen ten aanzien van de overdracht van het rijk. 

    • Ten tijde van Hendrik IV en vervolgens is hij gekomen ook ten aanzien van de lichamelijke macht. 

    Langs deze trappen* is hij geleidelijk gekomen en tot het hoogste toppunt van tirannie gestegen.

Tegenwerping 4. De antichrist zal een Jood zijn, de Messías van de Joden, uit een hoer geboren en uit de stam van Dan. 

Antwoord. Aan deze beuzelingen schrijft zelfs Bellarminus niet veel toe.

Tegenwerping 5. De antichrist zal de zetel van zijn heerschappij hebben te Jeruzalem, in de tempel des Heeren, die hersteld zal worden, zoals deels uit Openbaring 11:8 en deels uit 2 Thessalonicenzen 2:4 blijkt.

Antwoord. De Openbaring schrijft hem een zitplaats toe in een zevenheuvelige stad, die toen heerschappij had over de koningen der aarde (Openb. 17:9), namelijk Rome, waarin, op mystieke wijze gezegd, onze Heere gekruisigd is, namelijk in Zijn leden (Openb. 11:8). 

De tempel waarover het gaat in 2 Thessalonicenzen 2:4, betekent niets anders dan de kerk (evenals in 1 Kor. 3:16; 1 Kor. 6:19; 2 Kor. 6:15,16).

Tegenwerping 6. De paus loochent niet de Vader en de Zoon, ook niet dat Christus in de wereld gekomen is, zoals de antichrist wel zal doen (1 Joh. 2:22,23; 1 Joh. 4:3).

Antwoord. De paus loochent het niet openlijk, en er wordt ook niet voorzegd dat de antichrist dit openlijk zou loochenen. Maar de paus loochent het in het verborgen, metterdaad, zoals wij gedeeltelijk reeds eerder aangetoond hebben.

Tegenwerping 7. De paus doet niet de wondertekenen van de antichrist: hij laat geen vuur van de hemel neerdalen, hij geeft geen spraak aan het beeld van het beest, enzovoort (Openb. 13). 

Antwoord. Die wondertekenen worden niet eigenlijk, maar allegorisch aan de antichrist toegeschreven, vanwege de analogie* van de uitwerkingen.* En zo komen ze aan de paus toe, die het vuur ofwel de bliksems van anathema’s naar de keizers slingert. Hij geeft de spraak aan het beest door het oprichten van een keizerlijk rijk van de paus, dat gelijk is aan het eerste [rijk], en alle inzettingen en bevelen daarvan hebben voornamelijk van de paus hun kracht. 

Tegenwerping 8. De paus heeft niet vele koninkrijken verkregen door bedrog van de Joden, wat van de antichrist gezegd wordt (Dan. 7 en 11).

Antwoord. Die hoofdstukken van Daniël spreken eigenlijk over Antiochus Epiphanes en zijn overwinningen over de koningen van Syrië en Egypte. En als er daarin een voorbeeld van de antichrist is geweest, dan ziet men dat er ook dingen in de paus vervuld zijn, wanneer hij zich zijn gehele macht niet anders dan door bedriegerijen en tirannie voor zich verkregen heeft. 

Hier zullen de opponenten van de pausgezinden vergeleken kunnen worden, die zich uitvoerig met deze zaken bezighouden. 

Naar paragraaf

2.39Twaalfde vraag: is het huwelijk aan de dienaars der kerk verboden?

Men vraagt ten twaalfde: is het huwelijk aan enige dienaars der kerk verboden? 

Het gevoelen van de pausgezinden

Opdat de kerkelijke schatten, die aan de pauselijke monarchie de voornaamste pijler leveren, niet door een huwelijk naar de kinderen zouden wegvloeien, heeft het de pausgezinden goedgedacht te stellen dat het de clerici niet geoorloofd is een huwelijk aan te gaan (het woord clerici betekent: de kerkelijke personen die onmiddellijk of middellijk met het misoffer bezig zijn, hetzij ze enige waardigheid dragen: bisschoppen, metropolitanen, kardinalen en pausen, hetzij ze van de hoogste orden zijn: subdiakenen, diakenen en priesters). En dit óf volgens Goddelijk recht, zoals het sommigen behaagt, óf door kerkelijk recht, zoals het anderen toeschijnt. 

Het gevoelen van de protestanten

De protestanten stellen dat het, evenals aan iedereen, zo ook aan alle kerkelijken geoorloofd is om een huwelijk aan te gaan, want:

  1. De Heilige Schrift laat het huwelijk aan iedereen toe (Hebr. 13:4).

  2. De Heilige Schrift laat het met name aan de kerkelijken toe (1 Tim. 3:2,3; Tit. 1:6; 1 Kor. 9:5).

  3. De Heilige Schrift bevestigt dit met voorbeelden van gehuwde apostelen, zoals van Petrus en Johannes (Matth. 8:14; Matth. 19:27,29; 1 Kor. 9:5). Hierbij komt het voorbeeld van Filippus, de evangelist (Hand. 21:8,9).

  4. Het gebod van het celibaat wordt onder de leringen van de antichrist en de duivelen gerekend (1 Tim. 4:3).

  5. Niet alle dienaars van de kerk zijn met de gave der onthouding begiftigd, en zijn dus krachtens Gods bevel gehouden een huwelijk in te gaan (vgl. Matth. 19:10,11 met 1 Kor. 7:9). 

  6. Laat hier nog bijkomen dat dit celibaat zijn oorsprong afleidt van de essenen, marcionieten, enkratiten, montanisten, origenianen en andere ketters. 

Antwoord op tegenwerpingen

De pausgezinden verzetten zich hier echter tegen en zeggen het volgende:

Tegenwerping 1. Het celibaat valt onder de vereisten voor een bisschop of opziener: σώφρονα καὶ ἐγκρατῆ, ‘matig en kuis’ (vgl. Tit. 1:8).

Antwoord.

  1. Op deze wijze zou het celibaat van een Goddelijk recht zijn, wat de meeste pausgezinden ontkennen.

  2. Het bisschopambt verschilt bij de tegenpartijen volgens Goddelijk recht van het ouderlingambt, het diakenambt en het subdiakenambt. Bijgevolg zou alleen een bisschop hier tot het celibaat verplicht worden.

  3. De σωφροσύνη, ‘matigheid’, wordt niet alleen aan de kerkelijke ambtsdragers voorgeschreven, maar aan iedereen (1Tim. 2:9,15; 2 Tim. 1:7), evenals ook de ἐγκράτεια, ‘kuisheid’. Deze woorden betekenen bijgevolg niet een onthouding van het huwelijk (want hoe zou de apostel anders een bisschop, ‘éner vrouwe man’ en ‘kinderen hebbende’, Tit. 1:6, gebieden om ἐγκρατῆ, ‘kuis’, te zijn?), maar van allerlei onreine begeerlijkheden.

Tegenwerping 2. Paulus verbiedt de geestelijke krijgsknechten, hoedanige de clerici zijn, alles wat hen kan hinderen, bijgevolg ook het huwelijk (2 Tim. 2:4).

Antwoord.

  1. Er zijn er die zodanig vrouwen hebben, alsof zij ze niet hadden (1 Kor. 7:22).

  2. Een vrouw wordt gegeven tot een hulp, niet tot een hindering (Gen. 2:11,18,20). 

  3. Dan zou de apostel een bisschop ook de zorg voor zijn eigen huis verbieden, die hij echter in de eerste Timótheüsbrief uitdrukkelijk aan hem toeschrijft.

Tegenwerping 3. De gehuwden worden bevolen zich van het gebruik van het huwelijk te onthouden voor een tijd, om zich tot bidden te kunnen verledigen (1 Kor. 7:5), maar de clerici moeten zich altijd tot bidden verledigen.

Antwoord.

  1. Hij gebiedt niet dat zij zich zullen onthouden voor de gewone gebeden, maar voor de buitengewone gebeden, verbonden met vasten: ‘Tot vasten en bidden.’ 

  2. Hij gebiedt ook de getrouwden te ‘bidden zonder ophouden’ (1 Thess. 5:17; Luk. 18:1), en dan zou hij allen gebieden om zich van het gebruik van het huwelijk te onthouden. 

Tegenwerping 4. In het Oude Testament was het de plicht van de priesters, op de gezette tijden en beurten, wanneer men tot God moest naderen, zich van het gebruik van het huwelijk te onthouden (Ex. 12:11; Ex. 19:15; Ex. 28:43; 1 Sam. 21:6; 1 Kron. 24:5). Bijgevolg is dat ook de plicht van de priesters van het Nieuwe Testament, en wel voor altijd, omdat zij dagelijks en als het ware gedurig offeren.

Antwoord.

  1. Er zijn onder het Nieuwe Testament behalve Christus geen eigenlijk zo genoemde priesters.

  2. Niet alleen wordt aan de priesters, maar ook aan het gewone volk in zekere gevallen in die Schriftplaatsen de onthouding van de daden van het huwelijk voorgeschreven. 

  3. Dit heeft behoord tot het ceremoniële van het Oude Testament, wat nu afgeschaft is.

  4. Ondertussen waren ook de priesters getrouwd.

Naar paragraaf