Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Zaligmakend geloof

 

Gekoppelde paragrafen met "Zaligmakend geloof"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 1/6 - De voorkennis van de godgeleerdheid - Het geloof in God.

Boek II - Hoofdstuk 1 Het zaligmakende geloof

1.3De definitie van het zaligmakende geloof vanuit de tekst

Uit onze tekst Johannes 1:11 en 12 worden ons zo niet alle, dan toch wel de meeste bestanddelen van het zaligmakende geloof bekend, en in het bijzonder: Het zaligmakende geloof is niets anders dan een daad van de gehele redelijke ziel, waardoor zij God aanneemt als haar hoogste Einddoel, en Christus als de enige Middelaar, opdat wij met Hem verenigd worden en, in die vereniging, met en door Hem de gemeenschap met Zijn weldaden verkrijgen.

Ik zeg: de meeste dingen uit deze definitie worden in de tekst uitgedrukt: 

  1. De gedefinieerde zaak, het zaligmakende geloof, wordt uitgedrukt door ‘die in Hem geloven’.

  2. Dat het zaligmakende geloof bedoeld wordt, geeft de vrucht van het geloof te kennen, namelijk de ‘aanneming tot kinderen’. 

  3. De zaligmakende daad* van het geloof wordt een ‘aannemen’ genoemd. 

  4. Het Voorwerp, namelijk God, als het hoogste Einddoel, wordt weliswaar niet uitgedrukt, tenzij u de spreekwijze ‘in Zijn Naam’ wilt betrekken op God, Die direct daarvóór genoemd is. Evenwel wordt dit volkomen zeker voorondersteld in het secundaire Voorwerp, ‘zovelen Hem aangenomen hebben’. Want niemand kan Christus als Middelaar aannemen dan die God van tevoren aangenomen heeft als zijn hoogste Einddoel (Joh. 14:6). 

  5. Het doeleinde ofwel de vrucht van dit geloof of van de aanneming, namelijk de vereniging en gemeenschap met Christus, wordt in dit ene woord ‘aanneming tot kinderen’ begrepen. Daardoor worden wij, nadat wij Christus aangenomen hebben en Zijn broeders geworden zijn, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus gemaakt. Hierin bestaat de gehele hoofdzaak van al onze gelukzaligheid. 

Ondertussen zullen wij de afzonderlijke delen hiervan in het vervolg elk afzonderlijk aantonen en verklaren. 

Naar paragraaf

1.6Het zaligmakende geloof is een daad

Wij noemen dit geloof een ‘daad’, en wel een daad van de ‘redelijke ziel’, die bestaat in een ‘aannemen’, namelijk in het aannemen van God als het Einddoel, en van Christus als de enige Middelaar. De doeleinden en de vruchten daarvan zijn zowel de vereniging met Christus als de gemeenschap met Hem. De afzonderlijke delen hiervan zullen wij elk in het bijzonder kort voorstellen. 

Het geloof, dat tot zaligheid vereist wordt, is dus een daad.

Er is zeker wel een zadelijk geloof (ofwel een geloofskiem,* fides seminalis), dat ook aan kleine kinderen door de wedergeboorte eigen is, en dat men ook wel de ‘geest des geloofs’ of het ‘zaad’ en de ‘wortel des geloofs’ noemt; ook is het een ‘gesteldheid (dispositio), die uit de krachtdadige roeping ofwel bekering is voortgekomen. 

Er is een hebbelijk* geloof (fides habitualis), dat door herhaalde geloofsdaden zo niet ontstaan en geboren, dan toch wel bevestigd wordt. Dit wordt de ‘kracht des geloofs’ genoemd, die ook zelfs de slapende gelovigen, en wanneer zij onder de zwaarste verzoekingen begraven liggen, onbeweeglijk bijblijft en aankleeft. 

Tot slot is er een dadelijk* geloof (fides actualis), ofwel het geloven zelf. 

Het eerste, dat weliswaar drievoudig is, is nuttig en noodzakelijk tot zaligheid, maar is gewoonlijk niet genoeg in de volwassenen, aangezien het geloven, aannemen en willen, volgens de gedurige inhoud van de Schrift, vooraf vereist wordt tot zaligheid (Joh. 1:12; Joh. 3:16; Hand. 10:43). 

Naar paragraaf

1.19De doeleinden ofwel de vruchtgevolgen van het geloof

Het doeleinde ofwel de vrucht van het zaligmakende geloof en het zaligmakende aannemen is tweeërlei:

  1. De vereniging met Christus.

  2. De gemeenschap aan Zijn goederen, zoals de apostel aanwijst (Filipp. 3:8,9). 

1. De vereniging met Christus

Wij nemen Christus aan:

  1. Ten eerste, om Hem te hebben (Ps. 73:25,26), ofwel om met Hem verenigd te worden, opdat Hij in ons zal zijn (Ef. 3:17) en wij in Hem zullen zijn (Ef. 1:13). 

  2. Ten tweede, om in en met Hem allerlei zaligmakende goederen deelachtig te worden (Rom. 8:32), om ‘uit Zijn volheid te ontvangen genade voor genade’ (Joh. 1:12, vgl. met vers 16), tot zover dat wij ‘in Hem volmaakt zijn’ (Kol. 2:9,10). 

2. De gemeenschap aan Zijn goederen

Niet anders dan zoals uit een huwelijksvereniging een gemeenschap van goederen voortvloeit. Daarom wordt ook van degene die de Zoon heeft, gezegd dat hij ‘het leven heeft’ (1 Joh. 5:12). De goederen van deze gemeenschap zijn:

  1. De rechtvaardiging (Filipp. 3:9; Hand. 10:43).

  2. De aanneming tot kinderen (Joh. 1:12; Gal. 3:26). Want wij die door het geloof met Christus verenigd en Zijn broeders geworden zijn, verkrijgen met Hem een en dezelfde God en Vader (Joh. 20:17). 

  3. De heiligmaking (Hand. 15:9), voor zover: 

    • Wij die door het geloof in Hem gesteld en geplant zijn, ‘de kracht Zijner opstanding’ ondervinden, en deelachtig worden ‘de gemeenschap Zijns lijdens, Zijn dood gelijkvormig wordende’ (Filipp. 3:9,10). 

    • Wij die Christus verkregen hebben, Zijn heiligmakende bloed verkrijgen (Hebr. 9:13,14).

    • Wij door het geloof al die argumenten aannemen, die ons tot de oefening van heiligheid opwekken (Tit. 2:14; 2 Kor. 5:15). 

  4. De heerlijkmaking (1 Petr. 1:3-5,9):

    • De begonnen heerlijkmaking, die te kennen geeft:

      • Een verzekering van de toekomstige zaligheid (Gal. 5:5; 2 Kor. 5:1).

      • Een vertrouwend berusten in God (Jes. 10:20; Jer. 17:7).

      • Een smaak van de eerstelingen (Rom. 8:23).

      • Een geestelijke vrede (Rom. 5:1).

      • Een onuitsprekelijke vreugde (1 Petr. 1:8; Rom. 5:2).

      • Een vertroosting en gerustheid van het gemoed in tegenspoeden (Kol. 2:2).

      • Een ondervinding van de Goddelijke toegenegenheid en gunst (Rom. 5:1, vgl. met vers 3; 1 Petr. 2:2,3). 

    • De volkomen en volmaakte heerlijkmaking (Joh. 3:16; 1 Petr. 1:9). 

Naar paragraaf

1.41Kentekenen van het zaligmakende geloof

Om al het zaligmakende geloof van het algemene geloof te onderscheiden en te onderkennen, zullen wij niet zozeer kentekenen als wel één kenteken voortbrengen, namelijk: de definitie van het zaligmakende geloof, die in het leerstellige deel verklaard is, maar die wij hier met wat meer onderscheid zullen toepassen. 

Dus is dát geloof ongetwijfeld zaligmakend, waarin alle wezenlijke stukken samengaan die wij in de genoemde definitie stuk voor stuk uitgedrukt hebben: de delen, de voorwerpen en de betrekking ofwel de evenredige overeenkomst van de daad op of met zijn Voorwerp. 

Het eerste kenteken: uit de delen

Het zaligmakende geloof bestaat in:

  1. Een genoegzame kennis van God en de Middelaar Die aangenomen moeten worden, evenals van de beloften, en de voorwaarden waaronder deze aangeboden worden. Wij hebben reeds eerder opgehaald (uit Jes. 53:11; Joh. 17:3) dat om deze reden geloof en kennis in de Heilige Schrift door elkaar gebruikt worden. Ondertussen weet al het andere geloof gewoonlijk niet in wie het gelooft (Joh. 4:21). 

  2. Een vaste en onbeweeglijke toestemming van de wet en van het Evangelie:

    • Niet alleen in het algemeen en impliciet, van alles wat ons de Schrift voorstelt dat wij noodzakelijk van God en Christus moeten geloven (Hand. 24:14,15; 2 Tim. 1:12; Rom. 4:20).

    •  Maar in het bijzonder en expliciet. 

    Daarentegen gelooft al het andere geloof dikwijls in het geheel niet wat het aangaande God en Christus kent (Tit. 1:16), óf, als het al gelooft, is het heel twijfelend, in elk geval niet zo vast dat het zich met verlating van alles aan de beloften van God en de Middelaar gerust durft toe te vertrouwen (Joh. 12:42,43). 

  3. Een overeenstemming van de wil, waardoor wij God en de Middelaar, Die nu door de toestemming van Gods Woord gekend zijn, daadwerkelijk zelf aannemen (Joh. 1:12; Kol. 2:6). Maar allerlei ander geloof bestaat alleen in een blote toestemming (Jak. 2:19), en neemt God en de Middelaar niet volkomen en volstrekt aan (Joh. 1:11), óf, als het Hen aanneemt, gebeurt dat niet zozeer met het hart, als wel met de mond (Matth. 15:8). 

Dit zijn de wezenlijke delen van het geloof. 

Naar paragraaf

Boek II - Hoofdstuk 2 Gods bestaan en de kennis van Hem

2.1Inleiding – het eerste steunsel van ons geloof: Gods algenoegzaamheid

Om door het zaligmakende geloof God ernstig te zoeken, te begeren en aan te nemen als ons hoogste Einddoel, is het volstrekt noodzakelijk dat wij ervan overtuigd en verzekerd zijn:

  • Dat God is.

  • Dat Hij zodanig Eén is Die voor Zichzelf en voor ons volkomen algenoegzaam is.

  • Dat Hij Zijn algenoegzaamheid aan ons kan en wil meedelen door Zijn krachtdadigheid ofwel Zijn werkingen.

Gods algenoegzaamheid spruit uit twee zaken voort: enerzijds uit Zijn Wezen* en wezenlijke volmaaktheden, anderzijds uit Zijn zelfbestaandheid en Personen, zoals van de liefde van de Vader, de genade van de Zoon en de gemeenschap van de Heilige Geest alle goed tot ons overvloedig neerdaalt (2 Kor. 13:13). Daaruit zal dan het hele leerstuk aangaande God voortvloeien in deze vier hoofdzaken:

  1. Het bestaan en de kennis van God.

  2. Zijn Wezen, Zijn Namen en Zijn wezenlijke eigenschappen.

  3. Zijn zelfbestaandheid* en Zijn Personen.

  4. De krachtdadigheid en werkingen van God. 

De drie eerste zaken zullen wij in dit boek overwegen; het vierde in een volgend boek.

De noodzakelijkheid van het bestaan en van de kennis van God leert de apostel duidelijk en woordelijk in Hebreeën 11:6

Naar paragraaf