Klik op één
van de segmenten!
Kerkelijke tucht en regering
Gekoppelde paragrafen met "Kerkelijke tucht en regering"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.
Boek VII - Hoofdstuk 6 De kerkelijke tucht
6.21Eerste praktijk: de betrachting houdt zich bezig met het instellen en bevestigen van de kerkelijke tucht
De betrachting van dit hoofdstuk houdt zich bezig met het instellen en bevestigen van de kerkelijke tucht.
Beweegredenen
Hiervoor zijn deze beweegredenen:
Deze tucht is die ‘sleutel Davids’, waarmee Christus, de Koning van de kerk, in Zijn Koninkrijk sluit en opent (Openb. 3:7).
Ze is:
De scepter der rechtmatigheid (Hebr. 1:8, uit Ps. 45:7).
De scepter der sterkte, die wordt uitgezonden en waardoor Hij heerst in het midden van Zijn vijanden (Ps. 110:2).
Die gouden scepter, waarmee Hij de boetvaardigen in genade aanneemt (vgl. Esther 5:2; Esther 8:4).
Die ijzeren scepter, waarmee Hij Zijn vijanden verbrijzelt (Ps. 2:9).
Ze is die vaderlijke en didactische מוֹסֵר (mōsēr), ‘kastijding’ (Ps. 2:3; vgl. Hebr. 12:5,6).
Ja, daarin zijn de מוֹסֵרוֹת (mōsērōt), ‘banden’, van God en van Christus (Ps. 2:3), waarmee de delen van Christus’ Koninkrijk als het ware samengebonden worden.
Ze is dat zachte juk van het Evangelie, waardoor Christus de boetvaardigen weer aanneemt en verkwikt (Matth. 11:29,30), in tegenstelling tot het ondraaglijke juk van de wet (Hand. 15:10).
In deze tucht is de luister en het sieraad van Gods huis en Koninkrijk, aangezien door middel hiervan alle dingen ‘eerlijk en met orde’ in de kerk geschieden (1 Kor. 14:40). Dit is met name aangenaam in Gods ogen (vers 33).
Ze is die macht van de kerk, waardoor zij de zware wolven weert, die de kudde niet sparen (Hand. 20:29, vgl. met 1 Kor. 5:13), en de kleine vossen vangt, die de wijngaarden verderven (Hoogl. 2:15). Daardoor neemt de Heiland hier het onkruid ofwel de ergernissen weg door de kerk, evenals Hij ze hierna zal wegnemen door de engelen (Matth. 13:38,39, vgl. met 1 Kor. 5:2,13).
Die zorg om de kerkelijke tucht in te stellen en te bevestigen, raakt:
De christelijke overheden, opdat zij ook hierin Gods plaatsvervangers zijn (Rom. 13:4; 1 Petr. 2:13,14) en ‘voedsterheren’ van de kerk (Jes. 49:23). Zij moeten door hun wereldlijke gezag:
De kerkelijke ambtsdragers aansporen om de tucht in te stellen, naar het voorbeeld van Hizkía (2 Kron. 29:3,5).
De overige onderdanen aansporen om de tucht aan te nemen, naar het voorbeeld van dezelfde Hizkía (2 Kron. 31:4).
Gedurig een uitwendig toe- en opzicht hebben, zowel over de kerkelijke ambtsdragers als over anderen van hun onderdanen, opdat de tucht niet op enigerlei manier geschonden en verstoord wordt, naar het voorbeeld van dezelfde Hizkía en zijn vorsten, hoewel in een andere zaak (2 Kron. 31:8-10).
Ja, ook moeten zij:
Tot voorbeeld voor de hunnen zichzelf bereidwillig aan de kerkelijke tucht onderwerpen (Ps. 2:10,11), naar het voorbeeld van David (2 Sam. 12:7, vgl. met vers 13) en van Uzzia (2 Kron. 26:20,21). Vergelijk het voorbeeld van Eglon (Richt. 3:20).
De kerkelijke ambtsdragers en de presbyteriums, aan wie de regering over de kerk toekomt (1 Kor. 12:28; 1 Tim. 5:17, vgl. met 1 Tim. 4:14). Namelijk opdat door middel van hen alle dingen ‘eerlijk en met orde’ geschieden (1 Kor. 14:40), en zij, met de vierentwintig ouderlingen in de Openbaring, hun kronen, dat is: de sleutelmacht, hun door Christus gegeven, neerwerpen voor Zijn troon (Openb. 4:10).
Boek VII - Hoofdstuk 7 De regering van de kerk
7.1Het vierde middel voor de toepassing: de regering van de kerk
Zo komen wij tot slot bij dat middel voor de toepassing waardoor de kerk, die door de bediening opgericht, door de kerkelijke zegels bevestigd en door de tucht van de kerk versterkt en als het ware omheind is, geregeerd en bestuurd wordt tot haar doeleinde, namelijk de regering van de kerk, die de apostel aanduidt in 1 Timótheüs 5:17.