Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

 

Gekoppelde paragrafen met "Kennis"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 1/6 - De voorkennis van de godgeleerdheid - Het geloof in God.

Boek II - Hoofdstuk 1 Het zaligmakende geloof

1.8De geloofsdaden in het verstand

Het geloof vereist in het verstand:

  1. Kennis van de evangelische beloften, van God en van Christus (Joh. 17:3; Jes. 53:11; 2 Tim. 1:12). 

  2. Toestemming, niet alleen impliciet van het gehele Woord van God (Hand. 24:14; Luk. 16:29), maar ook expliciet van de fundamentele leerstukken, en met name van de evangelische beloften. Zonder deze toestemming kan er geen aanneming van God of van Christus zijn (Filipp. 3:8,10).

  3. In het bijzonder, toestemming van deze grote en gewichtige stelling: ‘Christus is die Messías, Die vanouds beloofd is en buiten Wie er volstrekt geen hoop op de zaligheid overblijft’ (Joh. 11:25-27; 1 Joh. 2:22; 1 Joh. 4:2,3; Hand. 4:12).

  4. Tot slot, hier is een theoretische kennis en toestemming niet genoeg, maar er wordt een praktische kennis en toestemming vereist, waardoor men overtuigd is en de wil bewogen wordt om de aangeboden God en Middelaar aan te grijpen. ‘Ik weet ...’, ‘ik vind ...’, ‘ik ellendig mens, wie zal mij verlossen?’ (Rom. 7:18,21,24).

Naar paragraaf

1.23Tweede vraag: hoort bij het zaligmakende geloof ook kennis?

Men vraagt ten tweede: hoort bij het zaligmakende geloof ook kennis? 

Het gevoelen van verschillende partijen 

De bovengenoemde filosofen, en ook de godgeleerden die Descartes volgen, erkennen wel kennis bij het geloof, maar dan een kennis die veeleer voorondersteld wordt tot het geloof, dan dat ze tot de natuur van het geloof zou horen.

Anderzijds ontkennen de pausgezinden volstrekt de kennis in het geloof, ja, zij willen dat het geloof nauwkeuriger beschreven wordt door ‘onwetendheid’ (Robertus Bellarminus, De Justificatione [De rechtvaardiging], boek 1, hoofdstuk 7). Dit doen ze om een impliciet geloof* (fides implicitas) ofwel ‘kolenbrandersgeloof’ (fides carbonari)[1] te hebben, waardoor ieder gelooft wat de kerk gelooft, terwijl hij ondertussen niet weet wat de kerk gelooft, opdat zo de gehoorzaamheid vastgehecht blijft aan de uitspraken van de paus. 

Het gevoelen van de gereformeerden

De gereformeerden maken onderscheid tussen wetenschap en kennis, voor zover het weten betekent: een zaak kennen uit haar oorzaken en gevolgen. Op deze wijze erkennen zij niet dat wetenschap in het geloof noodzakelijk vereist wordt. Maar zij leren dat de kennis die de oorzaken of de gevolgen niet insluit, in het geloof noodzakelijk is. 

Bewijzen uit de Schrift

De gereformeerden leren dit omdat de Heilige Schrift:

  • In het geloof uitdrukkelijk kennis vereist (Deut. 4:6; Ps. 32:9; Dan. 9:22; Kol. 1:6 en Kol. 2:2; 2 Tim. 3:7). 

  • De zaligheid zowel aan de kennis als aan het geloof toeschrijft (Jes. 53:11; Joh. 17:3).

  • Ons een belijdenis van het geloof beveelt, die de kennis vooronderstelt (Rom. 10:10; 1 Petr. 3:15). 

    Ook kunnen wij:

  • Niet zonder kennis God en de Middelaar willen of, door te willen, aannemen. 

Antwoord op tegenwerpingen

De volgende tegenwerpingen hebben geen geldingskracht:

Tegenwerping 1. Het geloof is de weg en ook het middel tot de kennis (volgens Jesaja 7:9, welke Schriftplaats door de pausgezinden verkeerd uitgelegd wordt).

Antwoord. Dan zou het impliciete geloof* (fides implicita) voor ons een oorzaak kunnen zijn, waardoor wij de dingen die geloofd moeten worden, kennen en daaraan toestemming kunnen geven door een expliciet geloof* (fides explicita). 

Tegenwerping 2. De kennis wordt onderscheiden van het geloof (1 Kor. 13:2). 

Antwoord. Daar wordt niet gesproken over het zaligmakende geloof, maar over het wondergeloof. Bovendien, de kennis kan en moet inderdaad van het geloof onderscheiden worden, zoals een deel van zijn geheel, en bijgevolg niet van het geheel uitgesloten worden.

Tegenwerping 3. Ons wordt bevolen om de overleggingen en redeneringen terneder te werpen en onze gedachten en ons verstand gevangen te leiden tot en onder de gehoorzaamheid van Christus (2 Kor. 10:5). 

Antwoord. De rede, op zichzelf beschouwd, moet inderdaad niet gevangen geleid worden, maar alleen voor zover zij bedorven is. Nog veel minder wordt ons bevolen alle kennis van het geloof uit te bannen, want kennis en redenering verschillen van elkaar. 
 

[1] Anders gezegd ‘het geloof van de smid’. Het geloof van de roomse leken werd door de gereformeerden ‘kolenbrandersgeloof’ genoemd. Een kolenbrander was een eenvoudige werkman. Deze uitdrukking zou gebaseerd zijn op een anekdote. Aan een kolenbrander werd gevraagd wat hij geloofde. Hij zei: ‘Wat de kerk gelooft.’ ‘En wat gelooft de kerk?’ ‘Wat ik geloof. ‘En wat geloven u en de kerk? ‘Wij geloven hetzelfde!’

Naar paragraaf

Boek II - Hoofdstuk 13 Gods verstand, kennis en wijsheid

13.1Door het leven van God wordt ten eerste Gods verstand werkzaam

Het leven, dat wij een werkzame kracht van God genoemd hebben, maakt in God als eerste Zijn verstand werkzaam:

  • Niet omdat dit leven Zijn verstand van het vermogen doet overgaan in de daad, want God en al wat Gods is, is een allereenvoudigste daad. 

  • Maar omdat die daad in God bestaat vanuit Zijn leven. 

De eerste volmaaktheid van Gods verstand is Zijn wijsheid

Welnu, de daad (om zo te zeggen) van Gods verstand is Zijn kennis, en de volmaaktheid van Gods verstand is Zijn wijsheid, die allemaal omtrent hun voorwerp, als iets waarachtigs, geordend worden. 

De meeste van deze zaken drukt de apostel uit in de tekst, wanneer hij melding maakt van:

  • Het verstand bij wijze van een vermogen.

  • De kennis bij wijze van de daad.

  • De wijsheid als een deugd en volmaaktheid. 

Deze worden namelijk zo onderscheiden naar onze manier van bevatting. 

Naar paragraaf

13.18Tweede vraag: verstaat en begrijpt God door te redeneren?

Men vraagt ten tweede: verstaat en begrijpt God door te redeneren en te argumenteren? 

Het gevoelen van verschillende partijen

Omdat de antropomorfisten vanouds het vermogen en de daad om te redeneren in Gods beeld aantroffen, hebben zij geoordeeld dat deze tot het afgebeelde Wezen overgebracht moesten worden. 

Vorstius en de socinianen stellen dat God de dingen begrijpt en verstaat door te redeneren, te argumenteren en bewijzen bij te brengen, en zo van het bekendere tot het onbekendere voort te gaan, evenals wij mensen. Zij leren dit om des te gemakkelijker staande te houden dat God afhankelijk is van de menselijke vrije wil en van de te kennen voorwerpen. Zij leren dit vooral om aan God een gissende kennis toe te schrijven, die men zonder te redeneren niet kan hebben. 

Het gevoelen van de gereformeerden 

De gereformeerden erkennen dat God de menselijke redeneringen en gevolgtrekkingen op het allernauwkeurigst voorziet en verstaat. Zij ontkennen echter dat dit gebeurt door te redeneren, maar het gebeurt door in te zien en te beschouwen. Want zij zeggen:

  1. God kent en verstaat alle dingen door in te zien, zodat alle dingen voor Hem naakt en inwendig geopend zijn, en er voor Zijn ogen, ofwel Zijn verstand, niets onzichtbaar, niets verborgen is (Hebr. 4:13). Nu, wat enkel door inzien en beschouwen verstaan wordt, dat wordt niet door te redeneren uit iets anders besloten en afgeleid.

  2. God kent alle dingen niet door de zaken zelf, maar door Zichzelf en Zijn besluiten in te zien en te beschouwen.

  3. Dus is Gods verstand onafhankelijk. Hij ontvangt de denkbeelden* niet van de zaken, maar is voor de zaken een voorbeeld.*

  4. Gods verstand, als Gods Wezen, is allereenvoudigst. Bijgevolg gaat het niet door te redeneren en te argumenteren van het bekendere voort tot het onbekendere. 

  5. Gods verstand is oneindig. Bijgevolg is er niets onbekend aan Zijn verstand, zodat het voor Hem nodig zou zijn om daartoe door te redeneren voort te gaan. 

  6. Gods verstand is eeuwig. Daarin is geen omwisseling, waardoor Hij door te redeneren van het ene bekendere zou overgaan tot het andere onbekendere. 

  7. Gods verstand is allervolmaaktst, volstrekt vrij van alle onwetendheid, toename, voortgang en verandering van het bekendere tot het onbekendere, en meer zulke onvolmaaktheden, die een redenering met zich meebrengt. 

Hiermee is niet in strijd dat God de menselijke redeneringen verstaat, aangezien Hij niet door te redeneren, maar door in te zien onze gedachten van verre verstaat (Ps. 139:2). 

Naar paragraaf