Klik op één
van de segmenten!
Heiligmaking
Gekoppelde paragrafen met "Heiligmaking"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 24 De tweede weldaad van het genadeverbond: Gods genadige rechtvaardiging
24.1Het onderscheid tussen de rechtvaardiging en de heiligmaking.
De uitverkorenen kunnen niet tot Gods volmaakte gemeenschap komen zonder vergeving der zonden en de gave van een recht op het eeuwige leven. Daarom voegt God bij de weldaad van Zijn roeping ook vrijgevig de weldaad van de ‘rechtvaardiging’. De rechtvaardiging komt in veel punten wel overeen met de heiligmaking, maar toch is er een groot onderscheid tussen, als het gaat om:
De directe oorzaak, die in de rechtvaardiging het bloedig lijden van Christus, en in de heiligmaking de Geest van Christus is.
De daad, die in de rechtvaardiging rechterlijk is, en in de heiligmaking bovennatuurlijk in ons.
Het zakelijke voorwerp, dat in de rechtvaardiging de schuld van de zonde en het recht tot het leven is, maar in de heiligmaking de smet van de zonde en de gelijkheid met God.
Het onderwerp, dat in de rechtvaardiging buiten de mens is, en in de heiligmaking binnen de mens.
De duur, want de rechtvaardiging vindt in één ogenblik plaats, en de heiligmaking geleidelijk.
De volmaaktheid, die in de rechtvaardiging onbeperkt en volstrekt is, maar in de heiligmaking altijd beperkt en onvolkomen in dit leven.
Daarom vermengen of verwarren de roomsen zeer verkeerd de rechtvaardiging met de heiligmaking.
Ook gaat de rechtvaardiging niet vooraf aan de eerste roeping of de wedergeboorte, waaruit het rechtvaardigende geloof vloeit, maar wel aan de verdere heiligmaking in haar aard en in tijd, want de rechtvaardiging wordt onmiddellijk met de roeping verbonden (Rom. 8:30), en Paulus zegt in die volgorde dat Christus ‘ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking ...’ (1 Kor. 1:30). Bovendien toont hij hoe de mens in de rechtvaardiging wordt aangemerkt, wanneer hij getuigt dat God ‘den goddeloze rechtvaardigt’ (Rom. 4:5) en ‘in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende’ is (2 Kor. 5:19).
Hiermee is 1 Korinthe 6:11 niet in strijd: ‘..., maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd ...’, of dergelijke andere Schriftplaatsen, want daarin staat de rechtvaardiging achteraan vanwege een algemene opsomming van de Goddelijke weldaden, of vanwege een opklimmende voortgang van het (in zeker opzicht) mindere tot het meerdere.
Hoofdstuk 25 De derde weldaad van het genadeverbond: de heiligmaking en de goede werken
25.1De heiligmaking is onafscheidelijk van de rechtvaardigmaking
De derde weldaad van het genadeverbond is de ‘heiligmaking’. De heiligmaking verschilt veel van de rechtvaardigmaking (volgens hetgeen gezegd is in hoofdstuk 24, § 1). Ze wordt elders expliciet genoemd, maar ligt in de dierbare keten van de Goddelijke weldaden bij Paulus (Rom. 8:29-30) impliciet begrepen, niet zozeer onder de rechtvaardigmaking, als wel onder de roeping en de verheerlijking, aangezien zij in de roeping wordt begonnen en in de verheerlijking voltooid.
Hoewel nu de heiligmaking van de rechtvaardigmaking onderscheiden is, is zij er toch zeer nauw en onafscheidelijk mee verbonden door:
- Het eeuwig Goddelijk welbehagen.
- Het onderlinge verband tussen Christus’ priesterlijk en koninklijk ambt.
- De kracht van het geloof dat ons met Christus verenigt.
- De aard van het Woord en de verbondszegels, die beide ons tot heiligheid dwingen.
Daarom wordt de heiligmaking soms samen met de rechtvaardigmaking begrepen onder dezelfde namen: ‘reiniging’, ‘wegneming der zonden’, ‘afwassing’, enz. (Ezech. 36:25; Joh. 1:29; 1 Kor. 6:11; Openb. 1:5).