Klik op één
van de segmenten!
Dienaren - Oude Testament
Gekoppelde paragrafen met "Dienaren - Oude Testament"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 5
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 5/6 - De geschiedenis van de kerk.
Boek VIII - Hoofdstuk 1 De bedeling onder de patriarchen
1.37Vierde vraag: is het oude testament begonnen vanaf de Sinaï?
Men vraagt ten vierde: is het oude testament begonnen vanaf de Sinaï?
Het gevoelen van Coccejus
Omdat de zeer vermaarde Coccejus het oude testament een ‘beschikking aangaande het land Kanaän’ genoemd heeft, die geschied is bij de Sinaï, is hij genoodzaakt bevestigend op dit vraagstuk te antwoorden.
Het gevoelen van de gereformeerden
Omdat wij in de vorige paragraaf ontkend hebben dat het oude testament een ‘beschikking aangaande het land Kanaän’ is, ontkennen wij ook dat het oude testament begonnen is vanaf de Sinaï. Dit vraagstuk kan dus zonder enige moeite afgehandeld worden uit het voorgaande, met deze argumenten:
1. Als het oude testament geen ‘beschikking aangaande het land Kanaän’ is, wat is het anders dan een bedeling* van het genadeverbond, door de Middelaar Die komen zou? En aangezien deze bedeling, volgens algemene overeenstemming, er is geweest vóór de invoering in Kanaän, zo is het oude testament er zonder enige twijfel vóór die invoering geweest.
2. Ik zal eraan toevoegen: als er vierhonderd jaren vóór de wet een testament is geweest dat onderscheiden was van het algemene testament en van het nieuwe testament, dan is het oude testament er geweest vóór de invoering in Kanaän.
Welnu, een zodanig testament is er geweest, volgens de uitspraak van Paulus (Gal. 3:17). Want dit testament is niet het algemene testament geweest (volgens het gevoelen van de broeders), omdat dat niet vierhonderd jaren eerder, maar van eeuwigheid ‘tevoren bevestigd’ is; bovendien had dat algemene testament niet de belofte van Kanaän, die dit testament van Paulus wel gehad heeft (Gen. 17:7,8). Nog veel minder is dit testament het nieuwe testament geweest, wat de broeders zelf toestemmen. Als zij dus geen vierde testament willen smeden, zo zullen zij moeten erkennen dat door Paulus het oude testament bedoeld wordt, dat er vóór de invoering in Kanaän is geweest.
3. Hieruit ontstaat ook nog een ander argument: als er vóór de invoering in Kanaän een zeker testament der genade is geweest, dat onderscheiden was van het algemene testament van de broeders, dan is het oude testament er vóór de invoering geweest. Welnu, dit is er geweest, want:
- Onder Noach is er een zodanig testament der genade geweest (Gen. 6:8, vgl. met vers 18). Dat hier een testament ofwel een bedeling van het genadeverbond geweest is, hebben wij in § 14 geleerd. Dat hier niet het algemene testament der genade van de broeders geweest is, blijkt hieruit, dat het de belofte gehad heeft aangaande Noachs bewaring voor het verderf van de zondvloed, insgelijks aangaande het niet meer verderven van de wereld door een vloed, welke beloften het algemene testament van de broeders niet heeft. Ik zal er nog aan toevoegen dat het testament van de broeders van eeuwigheid geweest zou zijn, en niet pas met Noach opgericht.
- Onder Abraham is er een zodanig testament der genade geweest, dat beloofde dat God de God van Abraham en van zijn zaad zijn zou (Gen. 17:7). Dat nu dit testament onderscheiden is geweest van het algemene testament der genade van de broeders, hebben wij zojuist aangetoond.
Antwoord op tegenwerpingen
Evenwel verzetten de broeders zich hier schoonschijnend genoeg tegen op grond van:
Tegenwerping 1. Jeremía 31:31,32 en Hebreeën 8:9, waar melding gemaakt wordt van een zeker testament, door God opgericht bij de Sinaï, dat ongetwijfeld het oude testament geweest is.
Antwoord.
1. Laten wij toegeven dat daar gesproken wordt over het oude testament. Laten wij insgelijks toegeven dat gezegd wordt dat het daar opgericht is. Maar wij ontkennen dat er gezegd wordt dat dit oude testament bij de Sinaï begonnen is, want ‘opgericht te zijn’ en ‘begonnen te zijn’ zijn geen synonymen.
2. Al gaven wij ook toe dat het daar begonnen is, wij ontkennen echter dat er gezegd wordt dat het ten aanzien van zijn gehele tijdperk begonnen is. Wij hebben namelijk twee doorluchtige oudtestamentische tijdvakken opgemerkt, waarin er een opvallende verandering in de bedeling van het genadeverbond voorgevallen is.
Het ene tijdvak vloeide vanaf het eerste Evangelie (proto-Evangelie) voort tot Mozes. Dat er in dit tijdvak een totaal verschillende bedeling van het testament der genade geweest is, erkennen de broeders zelf.
Het andere tijdvak was van Mozes tot Christus. Daaronder heeft God het genadeverbond bedeeld op een volstrekt verschillende manier, namelijk door een zo grote menigte voorbeelden en ceremonieën. En ten aanzien van dit tijdvak, ofwel ten aanzien van deze bijzondere wijze van bedelen, erkennen wij dat het oude testament begonnen is van de Sinaï.
Dat dit bijzondere tijdvak, ofwel deze wijze van bedelen door het Levitische priesterschap en door de ceremonieën, bij de profeet verstaan wordt onder het ‘testament’ aan de Sinaï, blijkt uit hoofdstuk 8 aan de Hebreeën, ja, ook uit het oogmerk van die hele brief, dat geen ander is dan de afschaffing van de ceremoniële wet te leren. Tot dit doel benadrukt hij dat God nu onder het nieuwe testament de goederen van het genadeverbond, de wedergeboorte, enzovoort, niet meer, zoals eertijds onder het oude testament, wil bedelen door het Levitische priesterschap en de voorafbeeldende ceremonieën, maar dat Hij nu zonder die onmiddellijk Zijn wet wil inschrijven in hun verstand en hart, volgens de voorzegging van de profeet Jeremía.
Tegenwerping 2. Galaten 4:24, waar uitdrukkelijk melding gemaakt wordt van een testament van de berg Sinaï, dat tot dienstbaarheid baarde.
Antwoord.
1. Onder διαθήκη ἀπὸ ὄρους Σινᾶ, ‘testament’ of ‘verbond van de berg Sinaï’, kan het werkverbond verstaan worden – de herinnering daaraan heeft plaatsgevonden door de wet der tien geboden aan de Sinaï – zowel vanwege de verworpen Joden, die van de gemeenschap van het testament der genade (zoals de broeders spreken) uitgesloten waren, als vanwege de uitverkorenen, die door middel daarvan tot de gemeenschap van het testament der genade toegebracht zouden worden (Gal. 3:24). Dit zullen wij in het volgende hoofdstuk leren.
2. Maar als u onder διαθήκη ἀπὸ Σινᾶ volstrekt een testament, en wel het oude testament wilt verstaan, dan zal ik zeggen, evenals op de vorige tegenwerping, dat dat oudtestamentische tijdvak bedoeld wordt, dat door verscheidene lastige ceremonieën het volk, naar de aard van zijn kindsheid, meer gehouden heeft in dienstbaarheid (Gal. 4:1), maar geenszins het gehele oudtestamentische tijdperk.
Boek VIII - Hoofdstuk 2 De bedeling onder Mozes
2.55Eerste praktijk: de betrachting prijst ons de overdenking van het Oude Testament aan
De praktijk van het vorige hoofdstuk kan met de nodige verandering gemakkelijk naar hier overgebracht worden. De noodzakelijkheid om kort te zijn belet ons om de betrachting van de afzonderlijke tijdsneden van dit tijdvak voor te stellen.
Dit gehele tijdvak prijst ons de overdenking van het Oude Testament aan (Joh. 5:39; 2 Petr. 1:19-21; Luk. 24:25-27), want:
1. Het Oude Testament heeft hetzelfde genadeverbond dat het Nieuwe Testament heeft (Hand. 15:11; 1 Kor. 10:1-4). Novatianus leert bij Tertullianus dus met recht: ‘In het Evangelie moest geen andere Christus verwacht worden dan Deze, Die in de Heilige Schriften van het Oude Testament beloofd is. En wel allermeest omdat én de dingen die aangaande Hem voorzegd zijn, vervuld zijn, én de dingen die vervuld zijn, van tevoren voorzegd zijn’ (De Trinitate [De Drie-eenheid], hoofdstuk 9 en 10).
2. Evenals het Nieuwe Testament vol is van Mozes en de Profeten, zo is het Oude Testament vol van Christus en het Evangelie. Hierom getuigt Paulus dat hij niets gesproken had buiten Mozes en de Profeten (Hand. 26:22).
3. Het Oude én het Nieuwe Testament staven voor zichzelf onderling hun waarheid en gezag. Insgelijks overtuigen ze ons, wanneer ze nauwkeurig met elkaar vergeleken worden, op het allerkrachtigst van de waarheid van het Evangelie (Hand. 17:11; Joh. 5:39). Ze stellen immers een en hetzelfde verbond voor, dat is bevestigd door de dood van een en dezelfde Testamentmaker, met dit onderscheid dat het ten aanzien van de bedeling* twee Testamenten zijn: het Oude Testament beloofde de Testamentmaker door zinnebeelden, het Nieuwe Testament stelt Hem in waarheid tegenwoordig (Kol. 2:17; Hebr. 8:5; 10:1).
4. Wij kunnen op geen enkele manier verzekerd zijn dat Jezus, Die in het Nieuwe Testament als de Testamentmaker geopenbaard en voorgesteld is, de ware Messías is, tenzij uit de vereisten in de Messías, die het Oude Testament uiteenzet.
5. Wij kunnen de Joden op geen enkele manier overtuigen aangaande de waarheid van onze Messías en van het hele Nieuwe Testament, tenzij uit vergelijking met het Oude Testament (Joh. 5:39; Luk. 24:25-27).
6. Novatianus drukt zich bij Tertullianus mooi uit (De Trinitate, hoofdstuk 25):
Het Oude Testament is het fundament van het Nieuwe Testament, en het Nieuwe de voltooiing van het Oude. Het Nieuwe Testament ligt verborgen in het Oude Testament, evenals het Oude in het Nieuwe open ligt. Het Nieuwe Testament is in het Oude Testament bedekt, evenals het Oude in het Nieuwe ontdekt is. ... Terecht wankelt het gezag van het Oude Testament aangaande de Persoon van Christus niet, aangezien het door de openbaring van het Nieuwe Testament gestut wordt; en dat ook de macht van het Nieuwe Testament niet weggenomen is, aangezien zijn waarheid op de wortels van het Oude Testament steunt.