Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Ambten - dienaren van de kerk

 

Gekoppelde paragrafen met "Ambten - dienaren van de kerk"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.

Boek VI - Hoofdstuk 3 De wedergeboorte

3.38Zesde praktijk: ze verwekt ijver om te arbeiden aan de wedergeboorte van anderen

De wedergeboorte scherpt ons ijver in om te arbeiden aan de wedergeboorte van anderen. Dit is in het bijzonder de plicht van de dienaren van het Goddelijke Woord. Want aangezien degenen die waarlijk onwedergeborenen zijn, zelf volstrekt niets kunnen bijdragen aan hun wedergeboorte, is het noodzakelijk dat iedereen dit doet, en vooral degenen die God deze zaak ambtshalve opgelegd heeft. En opdat zij dit des te bereidwilliger doen, zal het dienstig zijn om godvruchtig het volgende te bedenken:

  • Zij zijn hiertoe van God geroepen (Hand. 26:17,18; 2 Kor. 5:18,19; 2 Tim. 2:25-27). 

  • Zij zijn dus medearbeiders van God (1 Kor. 3:9; 2 Kor. 6:1).

  • Zij worden om deze reden ‘vaders’ genoemd, omdat zij op geestelijke wijze genereren (1 Kor. 4:15).

  • De menselijke ziel is een zeer grote zaak (Matth. 16:26: Luk. 9:25).

  • Hoe voortreffelijk is het om zielen te winnen (Spr. 11:30; Matth. 4:19), zodat Augustinus niet onaardig zegt dat het bekeren van een ziel alle wonderwerken te boven gaat.

  • Hoe heerlijk zal het eenmaal, in het laatste oordeel, voor hen zijn om velen geestelijk gegenereerd te hebben (Hebr. 2:10-13; 1 Thess. 2:19; 2 Kor. 1:14; Dan. 12:3).

  • Hoe schandelijk en hoe verschrikkelijk zal het daarentegen voor hen zijn om overtuigd te worden schuldig te zijn aan het verwaarlozen van zielen (Ez. 3:18,20; Jer. 48:10; 1 Kor. 9:16,17).

De manier 

Vraag. Maar op welke manier zullen zij arbeiden aan de wedergeboorte van anderen? 

Antwoord.

  1. Door te leren en te onderwijzen aangaande de aard van de wedergeboorte, evenals Christus Nicodémus deed (Joh. 3:4,5). 

  2. Door de onvermijdelijke noodzakelijkheid van de wedergeboorte in te scherpen, zonder welke zij het Koninkrijk Gods noch zien, noch ingaan kunnen (Joh. 3:3,5).

  3. Door de onuitsprekelijke ellende te verklaren van degenen die zonder wedergeboorte sterven (Rom. 7:24; 2 Tim. 2:26; Luk. 13:3), volgens § 34. 

  4. Door het allergelukzaligste lot te verheffen van degenen die waarlijk wedergeboren zijn, volgens § 33. 

  5. Door te tonen door welke hulpmiddelen wij de wedergeboorte deelachtig gemaakt worden, bijvoorbeeld door:

    • Met Nicodémus (Joh. 3:2) het gezelschap van de onwedergeborenen te ontwijken (Hand. 2:38,40), en met dezelfde Nicodémus de aanwezigheid en het onderwijs te zoeken van degenen die ons de weg der wedergeboorte kunnen aanwijzen (1 Kor. 4:15; Spr. 13:20; Ef. 4:19).

    • Het zaad der wedergeboorte, Gods Woord, te ontvangen (1 Petr. 1:23; 1 Kor. 4:15). 

    • Op [de vervulling van] de belofte van het genadeverbond aan te dringen (Ez. 36:25-27; Ez. 11:19; Jer. 32:39).

    • Met David te zuchten en te bidden: ‘Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in het binnenste van mij een vasten geest’ (Ps. 51:12); enzovoort.

  6. Door alle vooroordelen, vitterijen en beletsels weg te nemen, waardoor de onwedergeborenen gewoon zijn zichzelf de weg tot de wedergeboorte te versperren, bijvoorbeeld:

    Beletsel 1. Op die wijze worden zij verplicht om zichzelf te veroordelen en hun gehele voorgaande leven openlijk tentoon te stellen, tot hun grootste schande en oneer. 

    Antwoord.

    1. Dat kleine beetje smaad en schande moeten wij slikken, om de eeuwige versmaadheid en afgrijzing te ontgaan (Dan. 12:2).

    2. Voor de veroordeling van een verkeerd leven en de belijdenis van zonden hebben zelfs de besten zich nooit geschaamd (Ps. 51), en met algemene instemming van alle christenen is deze absoluut noodzakelijk tot zaligheid (1 Kor. 11:31; Spr. 28:13).

    3. Ja, het is stof tot roem om wat slecht gedaan is edelmoedig te herroepen, en het strekt tot roem en eer van de Goddelijke genade om de vorige wandaden te vermelden (1 Tim. 1:13; Tit. 3:3-5; 1 Kor. 6:10,11). 

    Beletsel 2. Op deze wijze zullen zij al hun zaken opnieuw moeten beginnen en alles omverwerpen wat zij tot nu toe gebouwd hebben.

    Antwoord. Wat slecht gebouwd is, moet noodzakelijk omvergeworpen worden, opdat het zichzelf niet zal omverwerpen, wat in bouwvallige fundamenten openlijk blijkt (Matth. 7:26,27).

    Beletsel 3. Door hun hele voorgaande manier van doen en leven in twijfel te trekken, schijnen zij tot wanhoop gebracht te zullen worden.

    Antwoord.

    1. Het is beter hier te wanhopen met hoop, dan hiernamaals voor eeuwig te wanhopen zonder hoop. 

    2. Die heilzame wanhoop aangaande zijn vorige boze wegen, is niets anders dan een gegronde hoop, ja, een ontwijfelbaar middel om terechtgebracht te worden op de weg der eeuwige zaligheid.

    Beletsel 4. Hun staat dat nauwgezette onderzoek van de wedergeboorte en van het nieuwe schepsel niet aan.

    Antwoord.

    1. Door nauwe wegen (angusta) moet men streven naar heerlijke paleizen (augusta) (Matth. 7:13,14).

    2. Voor ware wedergeborenen is die weg niet benauwd en benard, maar zacht en zoet (Matth. 11:28,29; Rom. 7:22).

    Beletsel 5. Op deze wijze zullen zij aan ieders bestraffingen, versmadingen en vervolgingen blootgesteld worden.

    Antwoord.

    1. Dit is het eigen lot van de christelijke godsdienst. Zalig is hij die daardoor niet geërgerd wordt, volgens de uitspraak van Christus (Matth. 11:6; 1 Petr. 4:12; 1 Thess. 3:3).

    2. In deze tegenheden zelf is een zekere zaligheid van de christenen (Matth. 5:10,11; 1 Petr. 4:14).

  7. Door te bidden voor degenen die nog wedergeboren moeten worden, dat het God zal behagen aan hun plantingen de wasdom te geven (1 Kor. 3:5-7), dat Hij de te wederbaren mensen zal levend maken, verlichten, vernieuwen, van het stenen hart verlossen, enzovoort (Ef. 1:16-18; Rom. 4:13). 

Er is geen reden waarom zij in al deze pogingen zouden vermoeden dat zij op een dovemansdeur zullen kloppen en vergeefse arbeid zullen doen, want:

  • Door het hunne te doen en gerust te zijn aangaande de uitslag, betrachten zij slechts hun schuldige plicht en bevrijden zo hun eigen ziel (Ez. 3:17-21).

  • Hoewel zij misschien te doen hebben met geestelijk doden, toch hebben zij te doen met natuurlijk levenden, begiftigd met verstand en wil, die de taalkundige en historische zin kunnen begrijpen.

  • God is gewoon te wederbaren door middel van zodanige aanspraken (Jes. 59:21; Rom. 15:18,19; 1 Kor. 3:5-7). 

Naar paragraaf

Boek VII - Hoofdstuk 2 De dienaren van de kerk

2.41Eerste praktijk: de betrachting is bezig met de verheerlijking van God

De betrachting van dit onderwerp is bezig met de verheerlijking van God, Die de bediening in de kerk ingesteld heeft. Daarin blinkt uit:

  1. De heerlijkheid van Gods wijsheid, dat Hij met de kerk heeft willen handelen:

    • Niet onmiddellijk, zoals Hij had kunnen doen en soms ook gedaan heeft (o.a. Gen. 2, 3 en 7; Ex. 3 en 10), omdat deze manier van handelen voor zondaren ondraaglijk is (Ex. 20:19; Jes. 33:14).

    • Ook niet door engelen, zoals Hij soms ook gedaan heeft (Richt. 2; Matth. 2:13; Luk. 2:9), omdat ook deze tegenwoordigheid en omgang voor de mensen zwaar en moeilijk is (Luk. 2:10; Mark. 16:5,6).

    • Maar door mensen ‘van gelijke beweging’ (Hand. 14:15), met mensen op een menselijke wijze.

  2. De heerlijkheid van Gods vriendelijkheid, mensenliefde, genade en weldadigheid, waardoor Hij te allen tijde, tot op deze dag toe, en zo milddadig, Zijn kerk voorzien heeft van herders ofwel dienaars van allerlei soort:

    • Buitengewone dienaars, die het fundament zouden leggen door woord en geschrift, door een onfeilbare regel voor geloof en leven op te stellen. 

    • Gewone dienaars, die op het fundament van de buitengewone dienaars zouden bouwen. Zo heeft Hij, vooral onder het Nieuwe Testament, sommigen gegeven die hen zouden voorzien van de geestelijke dingen: leraars, herders, ouderlingen, en sommigen die hen zouden voorzien van de lichamelijke dingen: diakenen (Jer. 3:15; Jer. 7:25; Ef. 4:11,12).

  3. De heerlijkheid van Gods almacht, waardoor Hij door ellendige mensjes, van wie de adem in hun neusgaten is (Jes. 2:22), die niets anders zijn dan aarden vaten (2 Kor. 4:7), geestelijk dode mensen heeft willen levend maken (Ef. 2:5), van de zonde en de dood tot Zich bekeren, verlichten en een lot ofwel erfdeel geven onder de geheiligden (Hand. 26:18). 

De betrachting van een zodanige bediening, zeg ik, is bezig met de verheerlijking van God, opdat wij al deze dingen erkennen met het hart, roemen met de mond en vergelden met een dankbaar gemoed, en opdat wij nooit indruisen tegen de raad van God, Die door de dienst van mensen onze bekering zoekt (Luk. 7:30). 

Naar paragraaf