Klik op één
van de segmenten!
Wedergeboorte
Gekoppelde paragrafen met "Wedergeboorte"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 28 De wedergeboorte, de aanneming, de verzoening en de verlossing
28.2De naam ‘wedergeboorte’
De ‘wedergeboorte’, ‘wedergeneratie’ of ‘wederbaring’, die in de zaak volledig overeenkomt met de roeping, wordt zo genoemd, omdat ze als het ware een ‘herhaalde’ of ‘tweede geboorte’ is, met het oog op de natuurlijke geboorte, die eerst voorafgaat: ‘Tenzij dat iemand wederom geboren wordt’ (Joh. 3:3). Dit is ook zo in de Latijnse en Griekse namen (regeneratio en paliggenesia).
Wij lezen in de Schrift echter ook over:
Een ‘baring’ bij uitstek: ‘Naar Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord der waarheid’ (Jak. 1:18).
Een ‘geboorte uit God’: ‘Welke niet uit den bloede, noch uit den wil des vleses, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn’ (Joh. 1:13).
Een ‘geboorte uit de Geest’: ‘Zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, ...; en hetgeen uit den Geest geboren is, dat is geest’ (Joh. 3:5-6).
Een ‘opwekking’ en ‘levendmaking’.
Wij verstaan hier onder de ‘wedergeboorte’:
Niet de ‘vernieuwing van de wereld’, zowel die door Gods genade vooral onder het Nieuwe Testament plaatsvindt, als die ten laatsten dage zal plaatsvinden, waarop de Zaligmaker het oog heeft in deze Schriftplaats: ‘Voorwaar Ik zeg u, dat gij, die Mij gevolgd zijt, in de wedergeboorte wanneer de Zoon des mensen zal gezeten zijn op den troon Zijner heerlijkheid, dat gij ook zult zitten op twaalf tronen’ (Matth. 19:28).
Maar de ‘vernieuwing van de afzonderlijke uitverkorenen’, waarover wij dikwijls lezen (Tit. 3:5; 1 Petr. 1:3,23; 1 Joh. 3:9).
Definitie van de wedergeboorte
Wij zeggen dat de wedergeboorte is: ‘Een weldaad van het genadeverbond, waardoor de uitverkorenen, om de verdiensten van Christus met tussenkomst van de dienst van het Woord, een nieuw geestelijk wezen en leven ontvangen, dat zich ook met allerlei werken van het leven vertoont, tot hun zaligheid en de eer van Gods genade.’