Klik op één
van de segmenten!
Gekoppelde paragrafen met "Vasten"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 26 Het gebed, het vasten, het waken, de aalmoezen en de geloften
26.23Het vasten – de naam en de zaak
Als eerste noemen wij het ‘vasten’. Dit heeft bij de Latijnen en de Grieken zijn benaming van de ‘leegheid’ van het lichaam of van het ‘niet eten’, en bij de Hebreeën deels van de ‘kwelling’ van onszelf, deels misschien van onze ‘verzwakking’ daardoor.
Het is gemakkelijk te bedenken dat wij hier onder het vasten verstaan:
Niet, in een geestelijke zin, het afhouden en spenen van onszelf van de zonde (vgl. Jes. 58:6-7; Zach. 7:5,9-10).
Ook niet een lichamelijke onthouding van onszelf van voedsel:
Uit nood (Hand. 27:21,33).
Of door een bovennatuurlijke wonderkracht (Ex. 34:28; 1 Kon. 19:8; Matth. 4:2).
Of om enige staatkundige reden (1 Sam. 14:24), medische reden of andere reden die niet tot de godsdienst behoort.
Maar alleen een lichamelijk en godsdienstig vasten.
Definitie van het vasten
Wij zeggen in het kort dat het vasten is: ‘Een onthouding van alle noodzakelijk, gewoon of aangenamer en voortreffelijker voedsel, voor een zekere tijd, hetzij door eigen keus of op voorschrift van de kerk ondernomen, tot beteugeling van ons verdorven vlees, tot meerdere vurigheid van het gebed, en tot een schaamachtige betuiging van onze onwaardigheid en verdoemelijkheid beide voor God en mensen.’