Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

 

Gekoppelde paragrafen met "Toestemmen"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 1/6 - De voorkennis van de godgeleerdheid - Het geloof in God.

Boek II - Hoofdstuk 1 Het zaligmakende geloof

1.22Eerste vraag: bestaat het zaligmakende geloof alleen in een toestemming van het verstand?

Men vraagt ten eerste: bestaat het zaligmakende geloof alleen in een toestemming van het verstand? 

Het gevoelen van verschillende partijen

Aan de ene kant staan de pausgezinden. Zij willen niet genoodzaakt worden om het aangenomen gevoelen van de protestanten te erkennen en aan te nemen. Volgens dat gevoelen is het zaligmakende geloof ‘een vertrouwen van het hart, waardoor eenieder Christus toe-eigent en overreed is dat Christus zijn Verlosser is’. Daarom stellen zij dat het zaligmakende geloof bestaat in een ‘algemene toestemming van het verstand’, hoewel zij niet ontkennen dat er in de wil enige neiging naar God toe voorondersteld wordt, met behulp waarvan een gelovige de Goddelijke geloofwaardigheid erkent. Deze toestemming maken zij ook afgescheiden van alle godvruchtige bewegingen in de wil. 

Bij hen komen ook zeer velen uit de protestanten, in zoverre tenminste, dat zij het zaligmakende geloof wel alleen in de toestemming van het verstand stellen, maar niet in een toestemming die in het algemeen plaatsvindt wat betreft al het geopenbaarde, en ook niet in een toestemming die afgescheiden zou zijn van alle godvruchtige aandoeningen* in de wil. Zij stellen het zaligmakende geloof in een zodanige toestemming, die levendig en krachtdadig is, waardoor een gelovige overreed is dat Christus zijn Verlosser is. 

Het gevoelen van de gereformeerden

Aan de andere kant staan de meeste praktikale schrijvers uit Engeland. Zij stellen het zaligmakende geloof alleen in de wil, waardoor wij berusten in God door Christus, omdat zij menen dat geen enkele toestemming van het verstand genoeg is tot het aannemen en ontvangen van Christus. 

Er zijn er die de tussenliggende mening en dus de middenweg kiezen. Volgens dat gevoelen bestaat het geloof niet in het verstand alleen, en ook niet in de wil alleen, maar in het gehele geestelijke leven van de mens. En wel in het verstand bij wijze van wortel, in de wil bij wijze van vorm, en in de overige vermogens van de ziel bij wijze van werking. 

Dit gevoelen lijkt mij althans het nauwkeurigste te zijn, en wel vooral omdat het geloof de eerste daad van het geestelijke leven is, die al de menselijke vermogens regelt en bestuurt, zoals wij al eerder geleerd hebben. 

Het zaligmakende geloof bestaat niet alleen in een toestemming van het verstand.

Bewijzen uit de Schrift

Dit kan overtuigend bewezen worden uit die getuigenissen van de Schrift waarin:

  1. Niet alleen gezegd wordt dat wij geloven ‘aan’ God of ‘aan’ Christus, maar ook ‘in’ God (2 Kon. 17:14; Rom. 10:11; Joh. 14:1; Joh. 3:16; 1 Petr. 2:6). 

  2. Het geloof de volgende namen krijgt, of deze zaken aan het geloof toegeschreven worden: 

    • πεποίθησις, ‘een vertrouwen’ (2 Kor. 3:4).

    • θάρσος, ‘een vertrouwen’ (Matth. 9:2; 2 Kor. 5:6).

    • παρρησία, ‘vrijmoedigheid’ (Ef. 3:12).

    • πληροφορία, ‘volle verzekerdheid’ (Rom. 4:21; Kol. 2:2; Hebr. 10:22).

    • ὑπόστασις, ‘een vaste grond’ (Hebr. 11:1).

    • προσαγωγὴ, ‘een toeleiding’ (Rom. 5:2; Ef. 2:18; Ef. 3:12).

  3. Het geloven door een vertrouwen, of door te vertrouwen en betrouwen uitgedrukt wordt (Ps. 78:22; Ps. 25:2; Jes. 50:10).

  4. Gezegd wordt dat wij door het geloof ‘steunen’ op de HEERE (Jes. 10:20; Jes. 50:10; 2 Kron. 16:8). 

  5. Gezegd wordt dat wij ons door het geloof op God ‘wentelen’ (Ps. 37:5; Ps. 22:9).

  6. Gezegd wordt dat wij ons tot God ‘wenden’ en begeven, en God ‘omhelzen’ (Deut. 4:4; 2 Kon. 18:6; Ps. 119:31). 

Daarop zien al die Schriftplaatsen van het Oude Testament die een ‘berusten’ te kennen geven, en een ‘vertrouwen’ op God, en die in het Nieuwe Testament door ‘geloven’ uitgedrukt worden (bijv. Ps. 33:21, vgl. met Joh. 1:12; Spr. 3:5, vgl. met Hand. 8:37; Ps. 31:2 en Ps. 25:2, vgl. met Rom. 10:11).

Uit dit alles blijkt zonneklaar dat het zaligmakende geloof zich niet alleen in het verstand bevindt, dat zijn daad niet louter en alleen toestemmen is, en dat het niet betrokken wordt op allerlei uitspraken van God, zonder onderscheid. 

Bevestiging met redenen

Dit wordt bevestigd met deze redenen:

  1. Wij hebben aangetoond dat het Voorwerp van het zaligmakende geloof, als zodanig, niet allerlei uitspraken van God zijn, maar God en de Middelaar Zelf.

  2. Bovendien worden in het Evangelie God en de Middelaar aan ons voorgesteld en aangeboden, om in geloof aangenomen te worden. 

  3. Wij komen door het geloof tot God (Jes. 55:1; Matth. 11:28; 1 Petr. 2:4; Openb. 22:7). 

  4. De vereniging en gemeenschap met Christus, die ongetwijfeld tot het geloof behoort, valt niet samen met louter en alleen een toestemming, van welke aard dan ook. 

  5. Christus niet te willen (Matth. 23:37; Joh. 5:40), Hem te verwerpen en te versmaden (Matth. 22:5; Hand. 13:46), Hem niet aan te nemen (Joh. 1:11; 5:43,44), maken het ongeloof uit, waardoor volgens de wet van tegenstelling niets anders overblijft dan dat het geloof is: Christus ernstig te willen (Openb. 22:17), zoals wij elders bewezen hebben. 

    Bij deze redenen komt ook nog:

  6. Het zaligmakende geloof is alleen eigen aan de gerechtvaardigden (2 Thess. 3:2). Maar het geloof van de pausgezinden wordt bij allerlei personen waargenomen (Joh. 12:42). 

  7. Aan het zaligmakende geloof komt de belofte van zaligheid toe (Joh. 3:16; Hand. 10:43); maar aan het geloof van de pausgezinden komt geen belofte van zaligheid toe (Jak. 2:1; 1 Kor. 13:2), want:

  8. De vrucht van het zaligmakende geloof is de vereniging en gemeenschap met Christus (Filipp. 3:9), de rechtvaardiging, de aanneming tot kinderen, de heiligmaking, de heerlijkmaking, zoals wij elders aangetoond hebben. Daarentegen wordt niets hiervan met het roomse geloof verbonden. 

Antwoord op tegenwerpingen

Onze partijen voeren ten gunste van hun gevoelen het volgende aan:

Tegenwerping 1. De Schrift stelt soms het geloof in de toestemming van het verstand, die aan de waarheid gegeven wordt (Joh. 1:50).

Antwoord.

  1. Dat de toestemming van het verstand op meer dan één wijze tot het zaligmakende geloof behoort, hebben wij al lang erkend en ook in onze leerstellingen bewezen. Maar of die alleen het geloof uitmaakt, dat is de zaak waarin het geschil bestaat, en die wij ontkennen. 

  2. Toen is ook gebleken dat het onbepaalde vertrouwen van het hart, ofwel van de wil, in de Messías toegepast wordt op onze Jezus, door woorden die zwemen naar een daad van toestemming van het verstand. Echter op zo’n manier, dat het vertrouwen van het hart niet uitgesloten, maar veeleer voorondersteld wordt.

Tegenwerping 2. Alle filosofen (met uitzondering van de filosofen die samen met Descartes het ‘oordelen’ betrekken op de wil, ten gunste van hun hypothese)* stellen unaniem al het geloof in een toestemming van het verstand.

Antwoord. Het geloof kan aangemerkt worden:

  • Op een filosofische manier, voor zover het één daad van de redelijke ziel betekent. In die zin betekent het ongetwijfeld alleen de toestemming van het verstand. 

  • Op een theologische manier, voor zover het meer dan één daad betekent, namelijk van kennis, toestemmen, vertrouwen en de persoonlijke toepassing. Wij zeggen dat op deze manier, behalve de toestemming van het verstand, ook een vertrouwen ofwel een overeenstemming van de wil tot het zaligmakende geloof behoort. 

Naar paragraaf