Klik op één
van de segmenten!
Roeping - Vruchten
Gekoppelde paragrafen met "Roeping - Vruchten"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.
Boek VI - Hoofdstuk 2 De roeping
2.21Eerste praktijk: de betrachting van de roeping prijst ons de deugden van de Roepende aan
De betrachting van dit hoofdstuk prijst ons de Roepende aan, ‘opdat wij zouden verkondigen de deugden Desgenen Die ons geroepen heeft ...’ (vgl. 1 Petr. 2:9). En welke deugden zijn dat?
Beschouwen wij de universele roeping (hoewel noch die roeping, noch de Roepende de zaligheid zelf van de geroepenen bedoelt, toch), dan openbaart zij:
De voorzienigheid van de Roepende en Zijn zorg omtrent de mensen, waardoor Hij Zichzelf niet ‘onbetuigd’ wil laten (Hand. 14:17; Hand. 17:26,27; Rom. 1:19).
Zijn universele goedheid, waardoor Hij door de natuur zelf, terwijl Hij de mensen nodigt om God te kennen en te dienen, hen lokt tot datgene waarin de hoogste en grootste volmaaktheid van de mens bestaat (Joh. 17:3). Ja, daardoor maakt Hij dat de uiterste barbaarsheid, die de pest zelf van de menselijke samenleving is, geweerd wordt.
Gaan wij voort naar de algemene roeping, waardoor Hij allerlei zondaars tot de Verlosser en tot het deelgenootschap aan de verlossing nodigt, mits zij de voorwaarden vervullen, dan zal de roeping de deugd openbaar maken van:
Gods genade, waardoor Hij Die beledigd is, de belediger toelaat tot verzoening, de verzoening aanbiedt, de middelen voorstelt en met de uitgezochtste beweegredenen lokt (2 Kor. 5:18,19).
Zijn wrekende rechtvaardigheid, om de belediger, als hij niet wil horen, als hij de aangeboden verzoening moedwillig verwerpt, des te strenger te straffen (Matth. 22:2-9; Matth. 23:37,38; Jes. 5:2-8; Spr. 1:20-30).
Zijn algemene menslievendheid, om het menselijke geslacht door deze roeping van een onmenselijke barbaarsheid te verlossen en tot eerlijkheid en burgerlijkheid te brengen.
Komen wij bij de roeping die de uitverkorenen eigen is, waardoor God niet alleen bedoelt genade aan te bieden, maar ook te schenken, o, wat geeft deze roeping dan blijk van:
Een overgrote barmhartigheid en zaligheid (Tit. 2:11), een overvloedige rijkdom van genade (Ef. 1:7,8; Ef. 2:4,7).
Zijn onafhankelijke macht, waardoor Hij, naar Zijn welgevallen, deze roept en gene laat liggen (Matth. 24:40,41; Rom. 9:15,16,24; Joh. 3:8; Gal. 1:15).
Zijn onnaspeurlijke wijsheid (Ef. 1:8,9; Ef. 3:10) in het verklaren van de Goddelijke wijsheid van het Evangelie (1 Kor. 2:6,7,13) en in het aanwijzen en voorschrijven van de voorwaarden der verlossing (Ef. 1:9-11). Zo moet men ook hier uitroepen: ‘O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods!’ (Rom. 11:33,34).
Waartoe
Deze en andere deugden van de Roepende prijst de roeping ons aan, opdat wij ze zouden ‘verkondigen’ (1 Petr. 2:9). Dat wil zeggen, opdat wij:
Ze zouden kennen en erkennen met ons verstand (1 Kor. 2:8,10).
Ze zouden roemen en prijzen met onze mond (Rom. 11:33).
Ze zouden voorstellen en uitdrukken met onze werken en daden, zoveel in ons is, door ze na te volgen (1 Petr. 1:15,16).
2.26Zesde praktijk: dit leerstuk vermaant ons tot plichten die met de roeping overeenkomen
Dit leerstuk vermaant ons om de onmetelijke weldaad van de roeping te beantwoorden met onze overeenkomstige plichten (Gal. 1:15,16).
Vraag. Maar wat zijn die met de roeping overeenkomende plichten?
Antwoord.
Te horen en te luisteren. Want bij een roepende past iemand die hoort (Spr. 25:12; 1 Sam. 3:9). Vooral als hij al roepende schreeuwt, dat is: met aandrang roept, zoals de zelfstandige Wijsheid: ‘De opperste Wijsheid roept overluid daarbuiten’ (Spr. 1:20). En wel allermeest als Hij Die roept en spreekt, God is (Amos 3:6,8). Vandaar die gedurige profetische opwekking: ‘Hoort des HEEREN woord’ (o.a. Jes. 1:2,10; Jer. 2:4; Klaagl. 1:8). Insgelijks: ‘Die oren heeft, die hore wat de Geest ... zegt’ (Openb. 2:7,17,29; Openb. 3:6,13,22). Daarom wordt ook gezegd dat alle geroepenen de stem van Christus ‘horen’ (Joh. 10:27).
Tot de Roepende te komen (Matth. 11:28; Joh. 8:37; Jes. 55:1; Openb. 22:17) en de Roepende te volgen (Matth. 4:19; Openb. 14:4).
Hem te gehoorzamen (Hand. 9:4,6; Matth. 4:21; Ps. 45:11).
De Verlosser, Die in de roeping aangeboden wordt, aan te nemen (Joh. 1:11,12). Want aanbieden en aannemen zijn gerelateerde dingen; en dit is het enige werk van de roeping: de Verlosser aan te bieden, opdat wij Hem ontvangen: ‘Gegrepen zal ik grijpen’ (vgl. Filipp. 3:12).
De voorwaarden te vervullen, die door de roeping vereist worden tot het deelgenootschap aan de verlossing: het geloof (Joh. 3:16), de boetvaardigheid (Matth. 9:13), de verloochening van zichzelf, de opneming van het kruis, de navolging van Christus (Matth. 16:24,25), de kruisiging van het vlees met de begeerlijkheden (Gal. 5:24).
Te reikhalzen en te jagen naar de overwinningsprijs van de hemelse roeping (Filipp. 3:14; 1 Kor. 9:24; Ef. 1:18).
Der roeping waardig te wandelen (Ef. 4:1; 1 Thess. 2:12; 2 Thess. 1:11).
‘De goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden te verzaken’, en ‘matiglijk en rechtvaardiglijk en godzaliglijk te leven’ (Tit. 2:11,12).
Te grijpen naar de zaligheid, naar het eeuwige leven, tot hetwelk wij geroepen zijn (1 Tim. 6:12).
Beweegredenen
Om door deze plichten des te bereidwilliger aan de weldaad van de roeping te beantwoorden, moeten wij het volgende ernstig overwegen en bedenken:
Wie roept: God (1 Thess. 4:7; Joh. 15:16; 1 Joh. 4:10), en wel de afzonderlijke Personen van de Drie-eenheid (Ef. 1:17; 1 Joh. 5:7):
De Vader (Joh. 6:45; Ef. 1:17,18).
De Zoon (Spr. 1:20; Ef. 2:17; Matth. 11:28).
De Heilige Geest (Openb. 2:11,17; Openb. 22:17).
Door welke oorzaak gedreven Hij roept: uit zuivere en loutere barmhartigheid, mensenliefde en rijkdom van genade (Ef. 1:7,8; 1 Petr. 5:10).
Wie Hij roept: zondaars (Matth. 9:13).
Vanwaar en waartoe Hij roept: uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht (1 Petr. 2:9), tot de gemeenschap van Zijn Zoon (1 Kor. 1:9), tot het deelgenootschap aan de verlossing (1 Thess. 2:19; 1 Petr. 5:10).
Door wie Hij roept: niet onmiddellijk door Zichzelf, noch door engelen, die schrikwekkend voor ons zijn, maar door mensen ‘van gelijke bewegingen’ (Jak. 5:17), aan wie Hij de bediening der verzoening toevertrouwd heeft, om voor Christus het gezantschap waar te nemen (2 Kor. 5:18,19).
Op welke manier en met hoe grote aandoeningen* Hij roept:
Hij roept luid (Spr. 1:20; Joh. 7:37).
Hij spreekt lieflijk (Hoogl. 5:2).
Hij klopt (Hoogl. 5:2).
Hij betuigt (Deut. 5:29; Deut. 32:29; Ps. 81:14; Jes. 48:18).
Ja, Hij weent (Luk. 19:41,42),
Hij vermaant hartstochtelijk (Ez. 18:31; Ez. 33:11; Jer. 2:5; 8:5; Micha 6:3; Matth. 23:37).
Hij beweegt alles (Jes. 5:4), door weldaden en door oordelen (Jes. 44:22, vgl. met Hos. 5:15).
Hij houdt ‘veelmaals en op velerlei wijze’ aan [Hebr. 1:1], niet eenmaal, maar meermalen, ja, gedurig, dan hierdoor, dan daardoor (Jer. 3:1,22; Hos. 14:2): ‘Hoe menigmaal heb Ik ...’ (Matth. 23:37).
Hij belooft onfeilbare genade aan degenen die gehoorzamen (Jer. 3:22; Joh. 6:37; Luk. 15:22,23).
De manier
Vraag. Maar op welke manier zullen wij met onze plichten aan de roeping beantwoorden?
Antwoord.
‘Terstond’, heden (Ps. 95:7,8; Hoogl. 5:2-7; Matth. 4:19,22; Matth. 8:21,22).
Bereidvaardig, met een gewillig en oprecht hart, ‘met alle toegenegenheid’ (Hand. 17:11; Ps. 110:3).
Zelfs met verlating, versmading en verlies van onze aardse en tijdelijke voordelen en goederen (Matth. 4:23; Matth. 19:27).
In absolute en onbeperkte zin (Hand. 9:6).
Hiertoe moeten wij de gelegenheden en de bewegingen van de Heilige Geest zorgvuldig waarnemen (Hoogl. 2:8; Rom. 8:14).