Klik op één
van de segmenten!
Roeping - Uitwendig
Gekoppelde paragrafen met "Roeping - Uitwendig"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.
Boek VI - Hoofdstuk 2 De roeping
2.10De aanbieding vindt ten eerste uitwendig plaats
Deze aanbieding van de roeping vindt op twee manieren plaats. Ten eerste uitwendig, wanneer de roeping door middel van de uitwendige zintuigen, allermeest van het gehoor, de dingen die aangenomen moeten worden, aan het gemoed voorstelt (Rom. 10:14,15) door de uitwendige verkondiging van het Woord (Hand. 2:38,39). En hierbij gaat het om een tweeërlei Woord:
Het Woord van de wet, opdat de zondaar voorbereid wordt om de Verlosser aan te nemen. Hierom wordt de wet een ‘tuchtmeester tot Christus’ genoemd (Gal. 24), waarvan Christus het einde is (Rom. 10:4). Want door middel van de wet wordt de zondaar, die de Verlosser en de voorwaarden van de verlossing zal aannemen, gebracht tot kennis van zonde (Rom. 3:20; Rom. 7:7), tot een gevoel van schuld en ellende, die uit de zonde voort zal spruiten, evenals tot een zonder-verontschuldiging-stelling (Rom. 3:29; Gal. 3:22; vgl. Joh. 16:8). Het doel is dat hieruit de noodzakelijkheid begrepen wordt om de verlossing en de Verlosser aan te nemen (Rom. 7:24; Hand. 2:37; Hand. 16:30).
Naar dit gebruik van de wet wordt de Heilige Geest een ‘Geest der dienstbaarheid ... tot vreze’ genoemd (Rom. 8:15), insgelijks een ‘Geest der vreesachtigheid’ (2 Tim. 1:7).
Het Woord van het Evangelie (2 Thess. 2:13,14; Hand. 9:15; Hand. 13:38,39), opdat de zondaar, die nu zijn zonde kent (Ps. 51:5), zijn ellende gevoelt (Rom. 7:24) en inzicht heeft in de onvermijdelijke noodzakelijkheid van de verlossing, en dus gebroken en verbrijzeld van hart (Ps. 34:19; Ps. 51:19) en vermoeid en belast is (Matth. 11:28), erkent dat er ook een remedie is voor zijn ellende (Matth. 9:12; Jer. 8:22), dat er een verlossing is, hoedanig ze is, door Wie en op welke voorwaarden ze te verkrijgen is, en met en om welke redenen hij ze zoeken moet.
Echter, de krachtdadigheid van dat tweeërlei Woord, én van de wet én van het Evangelie, in de roeping is niet fysisch,* zodat het voor zich door eigen kracht onmiddellijk de vereiste gehoorzaamheid zou voortbrengen. Maar deze krachtdadigheid is zedelijk,* in zoverre het Woord de te vervullen plicht alleen voorstelt aan het gemoed, waartoe de wil zichzelf zal bepalen,* echter door een voorbepaalde* fysische werking van de Heilige Geest.
2.15Er is een drieërlei roeping – ten eerste: een universele roeping
Wat de verdeling aangaat, er kan beslist een drieërlei roeping geteld worden.
Er is ten eerste een universele roeping. Daardoor, middels de verkondiging van de natuur, worden alle mensen die hun verstand hebben, genodigd tot God als hun Schepper, Die zij moeten erkennen, vrezen en eren, en Wiens bevelen zij gehoorzaam moeten zijn (Rom. 1:19-21; Hand. 14:16,17; Hand. 17:27; Ps. 19:2).
Hoewel deze roeping van nature de geroepenen tot gehoorzaamheid verplicht, verkrijgt ze toch dikwijls haar gehoorzaamheid niet, omdat ze ook gericht wordt tot degenen die in zonden dood zijn. Ze kan nergens anders toe strekken dan om de geroepenen zonder verontschuldiging te stellen, opdat hun de mond gestopt worde (Rom. 3:19) en zij eenmaal voor Gods rechterstoel zullen erkennen om welke oorzaken zij veroordeeld worden. Of, áls ze nog iets meer bedoelt en verkrijgt, zo is het niets anders dan dat de uiterste barbaarsheid, die alle menselijkheid uitsluit, van de heidenen geweerd zal worden.
Men moet er echter op letten dat deze verkondiging van de natuur slechts heel oneigenlijk* en meerduidig* een ‘roeping’ genoemd wordt, omdat ze niet met zoveel woorden een plicht voorschrijft, maar alleen vooronderstelt dat deze door het redelijke schepsel uit Gods werken afgeleid zal worden. Daarom moet deze roeping op geen enkele wijze vereenzelvigd worden met de roeping waardoor de Verlosser en het deelgenootschap aan de verlossing aangeboden worden om aangenomen te worden. Deze laatste roeping is nu alleen het onderwerp van onze beschouwing en overweging.
2.16Ten tweede: een algemene roeping
Er is ten tweede een algemene roeping, die door de verkondiging van het geopenbaarde Woord plaatsvindt, en wel tot alle te verlossen mensen uitgestrekt wordt, maar niet tot die alleen. Nee, ze breidt zich bovendien uit tot verworpenen, hoewel niet tot alle (Ps. 147:19,20; Hand. 14:16). Door deze roeping wordt de Verlosser aangeboden om aangenomen te worden, en wordt de verlossing beloofd aan hen die de Verlosser aannemen.
De krachtdadigheid of het doeleinde van deze roeping is het volgende:
Het universele doeleinde bij alle en een iedere geroepene is: hen te verplichten tot het aannemen van de Verlosser en de verlossing (Matth. 11:28; Jes. 55:1; Matth. 22:3-5; Matth. 23:37,38).
Het voornaamste doeleinde is: de uitverkorenen te vormen tot geloof en boetvaardigheid en dus tot het deelgenootschap aan de verlossing (Joh. 10:27,28; 1 Petr. 2:9).
Het accidentele* doeleinde is: de verworpen geroepenen de mond te stoppen, hun elke uitvlucht te benemen (Hebr. 2:1-4) en hun verdoemenis te verzwaren (Joh. 15:22; Joh. 9:41).
Het algemene doeleinde voor de gehele wereld is:
Dat door de evangelische roeping allen zonder onderscheid het woord der zaligheid horen.
Dat allen tot de zorg voor hun zaligheid genodigd worden.
Dat zij ware bevattingen van God en Zijn schepping, de voorzienigheid, de zonde en de deugd, krijgen.
Dat aldus, door middel van deze roeping, de wereld van barbaarsheid tot integriteit en huiselijke en burgerlijke deugden gevormd wordt. Dit bleek eertijds in Israël (Deut. 4:6-8) en blijkt nog heden ten dage wanneer we de naties waaraan de evangelische roeping ten deel viel, vergelijken met de naties die daarvan verstoken zijn.
Een zeker bijzonder doeleinde in sommige huichelaren en verworpenen is:
Dat zij in uitwendige, ja, ook zelfs inwendige niet-zaligmakende plichten tot enig uitnemend hoogtepunt streven, zodat zij zeer dicht bij het Koninkrijk Gods en de hemel komen (Mark. 12:34; Hand. 26:28; Matth. 11:23).
Dat zij het woord van de roeping horen, daaraan geloof geven, het aannemen, uitnemende vruchten voortbrengen, door middel van de algemene roeping en een algemene genade (Matth. 13:20; Hebr. 6:4; Jes. 58:2; Num. 22:18; Num. 24:2,3; Luk. 18:11,12; Filipp. 3:5,6).
Laat ik het met een woord zeggen:
Dat zij alles doen, behalve de dingen die ‘met de zaligheid gevoegd’ zijn (Hebr. 6:9), bijvoorbeeld de Verlosser en de verlossing aan te nemen op die voorwaarden waarop zij aangeboden worden (Joh. 1:11,12).