Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Roeping - Inwendig

 

Gekoppelde paragrafen met "Roeping - Inwendig"

Handboek Dogmatiek

Handboek Dogmatiek

Johannes à Marck (1656-1731)

Johannes à Marck (1656-1731)

Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.

Hoofdstuk 23 De eerste weldaad van het genadeverbond: Gods krachtdadige roeping

23.2De naam ‘roeping’

Deze weldaad draagt haar naam van ‘roepen’, waarnaar ook de kerk, in het Grieks ecclesia, een ‘uitgeroepen’ menigte, heet. De ‘roeping’ wordt eigenlijk zo genoemd vanwege het woord van het Evangelie, waarvan God Zich hier bedient, maar oneigenlijk vanwege het krachtige bevel van de Goddelijke wil, dat men hier opmerkt en dat ook in de eerste schepping plaatshad (Gen. 1:3; Ps. 33:9; Rom. 4:17). Daarom leest men zo dikwijls over ‘roepen’, ‘roeping’ en ‘geroepene’ in het Nieuwe Testament, en ook in het Oude: ‘Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijne’ (Jes. 43:1). 

De vele andere namen, zoals ‘bekering’ (Jer. 31:18), ‘trekking’ (Hoogl. 1:4), ‘toebrenging’ (Joh. 10:16), ‘levendmaking’ (Ef. 2:5), ‘inenting’ (Rom. 11:17), ‘schepping’ (Ef. 2:10), ‘inschrijving van de wet’ (Jer. 31:33), zijn van een zeer grote nadruk om ons te wijzen op de krachtige manier van Gods werking, en ook op de voortreffelijke staat van de gelovigen, waartoe zij door de roeping worden gebracht. We zullen nu zwijgen over de namen ‘wederbaring’, ‘aanneming’ en ‘vrijmaking’, die hiertoe geheel of gedeeltelijk behoren. Ook zullen we niet herhalen wat al over het woord ‘verkiezing’ is gezegd (hoofdstuk 7, § 20). 

Onder de ‘roeping’ verstaan wij hier:

  1. Niet de verheffing tot enig burgerlijk of kerkelijk, gewoon of buitengewoon ambt of werk. In die zin komen wij een roeping tegen in diverse Schriftplaatsen (Ex. 31:2; Jes. 22:20; 42:6; Hebr. 5:4; Rom. 1:1).

  2. Niet de toebrenging van enige algemene zegen. In die zin lezen wij over Israëls roeping uit Egypte (Hos. 11:1). 

  3. Niet de zakelijke aansporing van de Goddelijke voorzienigheid tot enige levensverbetering. Hierop worden diverse Schriftplaatsen betrokken (Ps. 19:12-14; Rom. 2:4). 

  4. Maar de nodiging uit de natuurlijke staat van de zondige afwijking tot de gemeenschap van God in ware genade hier, en in heerlijkheid hiernamaals.

     

Onder deze ‘roeping’ verstaan wij dan:

  1. Niet alleen de ‘uitwendige roeping’, waarover wij lezen: ‘Want velen zijn geroepen’ (Matth. 20:16; 22:14), en reeds gehandeld is (hoofdstuk 17, § 9 t/m 12). 

  2. Maar ook de ‘inwendige roeping’. Deze draagt onder andere ook wel de toenaam:

  • ‘Hemelse roeping’ (Hebr. 3:1).

  • ‘Roeping die van boven is in Christus Jezus’ (Filipp. 3:14).

  • ‘Heilige roeping’ (2 Tim. 1:9).

  • ‘Roeping naar Gods voornemen’ (Rom. 8:28).

  • ‘Onberouwelijke roeping’ (Rom. 11:29). 

Maar door de godgeleerden wordt ze doorgaans ‘uitwerkende’ of ‘krachtdadige roeping’ genoemd, omdat de mensen hierdoor zeker in Gods gemeenschap worden overgebracht. Deze vrucht volgt immers niet op de uitwendige roeping alleen.

Naar paragraaf

23.3Overeenkomst en onderscheid tussen uitwendige en inwendige roeping

Wij merken vooraf op dat er een grote overeenkomst is tussen de uitwendige en de inwendige roeping. Zowel de ene als de andere roeping:

  1.  Is afkomstig van dezelfde God.

  2. Vindt plaats door hetzelfde gewone middel van de bediening van het Woord. 

  3. Heeft sommige, en zondige, mensen tot haar voorwerp.

  4. Trekt deze mensen af van de gemeenschap van de duivel tot de gemeenschap van God.

  5. Strekt tot Gods eer. 

Maar toch is het onderscheid tussen beide heel groot: 

  1. De ene vloeit voort uit een algemene goedheid van God, en de andere uit Zijn bijzondere genade en eeuwige verkiezing.

  2. In de ene vindt enkel het woord van het Evangelie plaats, soms met enige inwendige verlichting, maar in de andere tegelijk de zaligmakende genade van de Geest.

  3. De ene is daarom enkel bevelend, maar de andere ook werkend wat bevolen wordt.

  4. De ene betreft ook vele verworpenen, maar de andere alleen de uitverkorenen.

  5. Het secundaire doeleinde van de ene is overtuiging, maar van de andere bekering.

  6. De ene houdt niet altijd aan en brengt niet altijd de vrucht van Gods gemeenschap toe, maar de andere is volhardend en werkt de zaligheid zelf zeker uit. Dit is geenszins afhankelijk van enige twijfelachtige voorwaarde of de onzekere beslissing van de mens, maar volgt uit de aard van deze roeping zelf. 

Deze dingen zullen hierna uitvoeriger worden aangetoond.

Naar paragraaf

23.4Definitie van de inwendige roeping

Wij zeggen dat de inwendige roeping is: ‘Een weldaad van het genadeverbond, waarin God door de gewoonlijk tussenkomende dienst van Zijn Woord en de verbondszegels, en tegelijk door de onoverwinnelijke genade van Zijn Geest, de uitverkorenen op de door Hem gestelde tijd en wijze uit hun natuurlijke ellende overbrengt tot Zijn gemeenschap in Christus, hier begonnen en hiernamaals te voltooien, tot prijs der heerlijkheid Zijner genade.’ 

Naar paragraaf

23.5De inwendige roeping is Gods genadewerk in Zijn genadeverbond

In het algemeen is de roeping:

  1. 1. Een werk van God (Rom. 9:24; 11:29; 1 Thess. 4:7).

 

  1. Van de Vader: ‘God is getrouw, door Welken gij geroepen zijt tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus, onzen Heere’ (1 Kor. 1:9; zie ook 2 Tim. 1:9).

  2. Van de Zoon: ‘Geroepenen van Jezus Christus’ (Rom. 1:6; zie ook 2 Petr. 1:3).

  3. Van de Heilige Geest: ‘Want de wet des Geestes des levens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods’ (Rom. 8:2; zie ook 2 Kor. 3:6; Openb. 2:7). 

 

  1. Een werk van Gods genade, hetzij wij zien op de vorige staat waaruit, de volgende staat waartoe, het middel waardoor, of de zoete en standvastige manier waarop God ons roept. 

     

  2. Een werk dat tot het genadeverbond behoort, want:

 

  1. Daardoor wordt het beloofd: ‘Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis Israëls maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven’ (Jer. 31:33; zie ook Jer. 32:40; Ezech. 36:26-27; Hos. 2:13). 

  2. Het steunt geheel op de bloedige verdiensten van de Middelaar, buiten Wie God met behoud van Zijn heiligheid, gerechtigheid en waarheid de zondaar tot Zijn gemeenschap niet zou kunnen toelaten. 

  3. Het vond in het werkverbond niet plaats, hetzij bij de eerste oprichting daarvan, toen de mens nog niet ellendig was geworden, of bij de herhaalde inhoud ervan, waar ons een gebiedende wet met alleen beloften aan de wetsonderhouder voorkomt.

Naar paragraaf