Klik op één
van de segmenten!
Regering van de kerk - Macht
Gekoppelde paragrafen met "Regering van de kerk - Macht"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 33 Het verschillende kerkbestuur
33.23Derde macht: tot het maken van kerkelijke regels
De derde soort van kerkelijke macht bespeurt men in het maken van zekere kerkelijke regels, bepalingen, besluiten, inzettingen of wetten, die tot de uiterlijke dienst en haar goede orde behoren. De apostelen hebben deze macht niet alleen geoefend (1 Kor. 11:33-34; 16:1), maar ook gewild dat ze verder door de kerkopzieners geoefend zou worden. Zij hebben geen algemene bepalingen gemaakt over alle omstandigheden of bijzonderheden, en konden dat ook niet:
- ‘Laat alle dingen eerlijk en met orde geschieden’ (1 Kor. 14:40).
- ‘..., opdat gij moogt weten hoe men in het huis Gods moet verkeren’ (1 Tim. 3:15).
Daarop is dan ook de gedurige gewoonte van de kerken gevolgd. Zo vinden wij van oude tijden af hun verschillende en op verschillende wijze verzamelde kerkelijke regels. De instellingen en regels die men doorgaans naar de apostelen ‘apostolische canons’ noemt, kan men echter niet van de apostelen zelf afleiden, omdat hun inhoud op latere tijden van toepassing is. Ook moet men het gehele pauselijke en roomse kerkrecht als antichristelijk afkeuren. Dit is, in tegenstelling tot het keizerlijke roomse burgerrecht, als eerste door Gratianus en vervolgens door de pausen Gregorius, Bonifacius, Clemens en anderen uit de oude kerkelijke regels en veel andere inmengsels opgesteld.
In de oefening van deze kerkelijke macht moet er goed zorg voor worden gedragen dat:
1. De kerkelijke regels niet te veel worden vermenigvuldigd, en daardoor in de vrije kerk een nieuw juk wordt ingevoerd.
2. Op de onderhouding daarvan niet te veel wordt aangedrongen, alsof die door zichzelf een deel van Gods dienst uitmaakte, of even noodzakelijk was als de onderhouding van Gods geboden.
3. In het maken en onderhouden van alle regels verwijdering van de christelijke rechtzinnige overheid wordt vermeden, want daardoor vervalt de kracht en vrucht ervan heel gemakkelijk. Daarom behoort de overheid hierin aan de kerkopzieners hun rechten te laten, en zij behoren op hun beurt de dingen op een vriendelijke wijze in eendracht met de overheid te overleggen. Het doel is dat de overheid zo door haar gezag een behoorlijke kracht en noodzakelijke onderhouding aan de kerkelijke regels toebrengt.