Klik op één
van de segmenten!
Rechtvaardigmaking - Zekerheid
Gekoppelde paragrafen met "Rechtvaardigmaking - Zekerheid"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 1
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 1/6 - De voorkennis van de godgeleerdheid - Het geloof in God.
Boek II - Hoofdstuk 1 Het zaligmakende geloof
1.34Tweede praktijk: het onderzoek van het geloof
De tweede oefening ziet op het onderzoek van het geloof (2 Kor. 13:5; 2 Kor. 1:12; Gal. 6:4). De apostel zegt dat deze ‘kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat’ (1 Petr. 1:7). Maar dit werk is heel zwaar en moeilijk, zowel vanwege de bedrieglijkheid van ons hart (Jer. 17:9), als vanwege de gelijkenis en verwantschap die er is tussen het algemene en het zaligmakende geloof. Daarom is het noodzakelijk dat wij door enige beweegredenen daartoe opgewekt en aangezet worden. Het is dus nuttig dat men bedenkt:
Hoe gemakkelijk het is om bedrogen te worden in het stuk van het geloof, zoals uit zo vele en zo grote voorbeelden blijkt (Matth. 7:26,27; Luk. 18:9,11; Openb. 3:17; Luk. 13:25,26).
Hoe gevaarlijk het ondertussen is, en schadelijk, ja, verderfelijk, om in zo’n grote zaak bedrogen te worden (1 Kor. 3:18; Ef. 2:2; Jak. 1:16).
Daarentegen, hoe zoet en aangenaam het is om verzekerd te zijn van de waarheid en oprechtheid van zijn geloof (2 Tim. 1:12). Daarvan hangt alle goed geweten (1 Tim. 1:19) en alle vertroosting en zekerheid der zaligheid af (2 Tim. 4:7,8).
Ja, hoe nuttig het is tot:
Godzaligheid (2 Petr. 1:8-10), opdat wij de doorluchtige strijd des geloofs tot het einde strijden (2 Tim. 4:7).
Lijdzaamheid (Hebr. 12:2; 10:34,35).
Het eeuwige leven (Joh. 3:18,36).
Hoe schadelijk het is om alle dingen te weten, maar onkundig te zijn van zichzelf en van zijn geloof, waar alles van afhangt (Gal. 6:3).
Hoe noodzakelijk het is, niet alleen volgens Gods bevel (2 Kor. 13:5), maar ook omdat:
God ons eens, of we willen of niet, onderzoeken zal in gerechtigheid en in wraak. Dit zal niet gebeuren als wij onszelf beproefd en geoordeeld hebben (1 Kor. 11:31,32).
Ons geweten zelf ons beproeven en tegelijk wreed pijnigen zal, volgens het voorbeeld van Kaïn (Gen. 4:13,14).
Want een van beide is onvermijdelijk: óf dat wij onszelf onderzoeken, óf dat God, Die een Beproever van de harten en een rechtvaardig Rechter is, ons onderzoekt.
1.56De voordelen van deze geloofsverzekering
In deze persoonlijke verzekerdheid bestaat het hoogste toppunt van het geloof. In het bijzonder ligt daarin:
Een uiterst krachtige aansporing en prikkel tot alle bereidwilligheid en opgewektheid in de godzaligheid, die opwekt en aanzet tot:
- Bekering (2 Kor. 7:1).
- Liefde tot God (Ps. 18:2,3).
- Vertrouwen (Ps. 23:1).
- Sterkte en dapperheid (Ps. 27:1).
- Lijdzaamheid (Job 19:25).
- Dankbaarheid (Ps. 103:1-4; Gen. 32:10).
- Geestelijke strijd (2 Tim. 4:7,8).
Een gedurige springbron van alle geestelijke gerustheid (Rom. 5:1), vertroosting (Kol. 2:2), blijdschap en vreugde (Ps. 16:5,6,9,11).
Een zoetheid in voorspoed: in gezondheid, rijkdommen, ereambten en eer, wanneer wij al deze dingen bezitten als onderpanden van Gods vaderlijke liefde (Ps. 23:1-3), en daarin als het ware zien en smaken hoe goed de HEERE is (Ps. 34:9).
Een verzachting en vertroosting in tegenspoeden, zodat wij zelfs kunnen roemen dat ‘de liefde Gods in onze harten uitgestort is’ (Rom. 5:5). Wij zijn verzekerd dat ons alle dingen toegezonden worden van onze Vader (Matth. 10:29-31), dat niets van deze dingen ons zal scheiden van Zijn liefde in Christus Jezus (Rom. 8:39), ja, dat alle dingen bestuurd zullen worden tot onze zaligheid (vers 28).
Een verlichting in de dood, opdat wij die zouden kunnen tarten, met de apostel (1 Kor. 15:55,57), ja, die zelfs begeren en daarnaar verlangen (Filipp. 1:23; Luk. 2:29,30).
Een vertroosting tegen de verschrikkingen van het laatste oordeel, opdat wij zullen ‘omhoog zien’ en onze ‘hoofden opwaarts heffen, omdat [onze] verlossing nabij is’ (Luk. 21:28; Rom. 8:23).
Een vertroosting tegen de hel (1 Kor. 15:55).
Ja, het zal, als het ware, een hemel zijn op aarde, om ons door die verzekering voor te stellen de dingen die ‘geen oog gezien’ en ‘geen oor gehoord heeft’ (1 Kor. 2:9), alsof wij dat allerzoetste hoorden: ‘Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht ...’ (Matth. 25:21).