Klik op één
van de segmenten!
Rechtvaardigmaking - Vrijspraak en eeuwig leven
Gekoppelde paragrafen met "Rechtvaardigmaking - Vrijspraak en eeuwig leven"
Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4
Petrus van Mastricht (1630-1706)
Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.
Boek VI - Hoofdstuk 6 De rechtvaardiging
6.15Ten zevende: de delen van de rechtvaardiging
De rechtvaardiging heeft twee delen:
De vrijspraak van de strafschuld.
De toewijzing van het eeuwige leven.
Het eerste deel: de vrijspraak van de strafschuld
Het eerste deel van de rechtvaardiging is de vrijspraak, voor zover deze de strafschuld ofwel de verplichting tot straf wegneemt: ‘Opdat Hij ... verlossen zou al degenen die met vreze des doods door al hun leven, ἔνοχοι ἦσαν δουλείας, ‘der dienstbaarheid onderworpen waren’ (Hebr. 2:14,15). Daardoor wordt dus geen plaats overgelaten voor enige straf, aanklacht of verdoemenis (Rom. 8:1,33,34).
Niet dat ze de smet zelf van de zonde wegneemt, wat naderhand gebeurt door de genade van de heiligmaking. Ook niet dat ze elk gevolg van de zonde voor eens en altijd wegneemt, want er blijven in de gerechtvaardigden zelf verscheidene verdrukkingen en de tijdelijke dood zelf over (1 Kor. 15:19). Maar ze neemt alle kwaad weg, voor zover het:
Het aanzien van een straf heeft, dat is: voor zover het ziet op een compensatie van het ongelijk dat God door de zonde aangedaan is.
Het toegezonden wordt door Gods wrekende gerechtigheid.
Het strekt tot nadeel van de verdrukten (Ps. 6:2; 38:2).
Ze neemt echter niet het kwaad weg voor zover het voortvloeit van de liefde van de Verdrukker, als een vaderlijke kastijding, die plaatsvindt naar aanleiding van de zonde (Openb. 3:19; Hebr. 12:6,8), en ook niet voor zover het strekt tot voordeel van de verdrukten (Rom. 8:28; Rom. 5:3-5).
Er is een dubbele strafschuld:
De ene is potentieel en verder af, waardoor de zonde straf verdient (Rom. 1:32).
De andere is dadelijk en nabij,* waarom de zondaar metterdaad gestraft wordt, ofwel de κατάκριμα, ‘veroordeling’ of ‘verdoemenis’ zelf (Rom. 8:1).
Daarom wordt de eerste door de rechtvaardiging niet weggenomen, en die kan ook niet weggenomen worden, omdat het een tegenstrijdigheid is dat er zonde zou zijn en dat die geen straf zou verdienen. Maar alleen de laatste wordt weggenomen, aangezien de verplichting tot straf van de zondaar overgebracht is op zijn Borgovernemer* en zo de zondaar zelf daarvan verlost wordt.