Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Rechtvaardigmaking - Toe-eigening

 

Gekoppelde paragrafen met "Rechtvaardigmaking - Toe-eigening"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.

Boek VI - Hoofdstuk 6 De rechtvaardiging

6.12Ten zesde: de toe-eigening van Christus’ gerechtigheid

Nu zal het gaan over de toe-eigening of toepassing van deze gerechtigheid. Want deze gerechtigheid, hoedanig en hoe groot ze ook is, is niet genoeg als ze geheel en al vreemd van ons is. Hierom wordt gezegd dat degenen die zonder Christus zijn, ‘vervreemd zijn van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende, en zonder God in de wereld’ (Ef. 2:12). En als er volstrekt geen toe-eigening vereist werd, zouden volstrekt allen en eenieder gerechtvaardigd en gezaligd worden (omdat Christus’ gerechtigheid van een oneindige waarde is, zoals wij elders aangetoond hebben). 

De toe-eigening hangt gedeeltelijk buiten ons af van Gods schenking en toerekening

Deze toe-eigening of toepassing hangt gedeeltelijk buiten ons af van:

  1. De Goddelijke schenking: ‘Veel meer is de genade Gods en de gave door de genade’, ἡ χάρις τοῦ θεοῦ καὶ ἡ δωρεὰ ἐν χάριτι, ‘die daar is van één Mens, Jezus Christus, overvloedig geweest over velen’. Wat God als ‘genadegift’, χάρισμα, schenkt, wordt gegeven ‘uit vele misdaden, tot rechtvaardigmaking’, εἰς δικαίωμα (Rom. 5:15,16). 

    Door deze schenking heeft God ons gegeven aan Zijn Zoon (Joh. 6:39; 12:9,11,12,19), en andersom Zijn Zoon aan ons, met Zijn gehele zaak en gerechtigheid (Joh. 3:16; 1 Kor. 1:30). Namelijk volgens het eeuwige verdrag tussen Vader en Zoon in de raad des vredes (Jes. 53:10; Zach. 6:12,13). Door deze schenking schenkt insgelijks Christus Zichzelf met al Zijn gerechtigheid aan ons (Ef. 5:25-27). 

    Deze schenking van God wordt opgevat als absoluut en onafhankelijk te zijn gedaan. Want het besluit zelf om te schenken in God, en ook de schenking zelf van Christus, heeft geenszins afgehangen van enige door de mensen te volbrengen voorwaarde. Al hebben de Schenkers het deelgenootschap aan de schenking doen afhangen van de door de mensen te volbrengen voorwaarde van het geloof, opdat de schenking hun toegepast zou worden en hun voordelig zou zijn. Deze voorwaarde zal echter zeker en onfeilbaar, krachtens het besluit, volbracht worden. 

  2. De Goddelijke toerekening: ἐλλογισμός. Een zodanige toerekening wordt vermeld in Filémon vers 18: ‘Indien hij u iets verongelijkt heeft of schuldig is, reken dat mij toe’, τοῦτο ἐμοὶ ἐλλόγει. Zo gaat het ook met iemands ongerechtigheid: ‘De zonde wordt niet toegerekend’ (Rom. 5:13). Daarom wordt ze ook in de zaak zelf van de rechtvaardiging gebruikt: ‘Het is hem gerekend tot rechtvaardigheid. ... Dengene die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade’ (Rom. 4:3,4,8). Want iemand die geen inherente* gerechtigheid heeft, waarom hij gerechtvaardigd zou worden, kan op geen andere manier gerechtvaardigd worden dan door toerekening. 

    Die toerekening nu bestaat volgens ons niet louter en alleen in Gods rekening of mening, waardoor God degenen die in werkelijkheid onrechtvaardig zijn, om Christus’ wil zou rekenen of menen rechtvaardigen te zijn, ofwel voor rechtvaardigen zou houden. Want een zodanige toerekening zweemt naar niets anders dan een dwaling of ten minste naar een leugenachtigheid. Daarom is hier het Griekse woord ἐλλογισμός gepaster. Dit betekent niet enkel een rekening of mening, maar door een beeldspraak die aan kooplieden is ontleend, betekent het dat de schuld van de een op rekening van een ander gezet wordt, zodat de eerstgenoemde van misdaad en schuld verlost wordt. Dit vindt zeker niet plaats door enkel een rekening of mening, zoals de kooplieden heel goed weten (Fil. vers 18). 

Ook bestaat de toerekening volgens ons niet daarin dat God Christus’ gerechtigheid zelf, hetzij de hebbelijke,* hetzij de dadelijke,* zou rekenen en menen onze inherente gerechtigheid te zijn. Want dat zou, zoals wij gezegd hebben, een dwaling en leugenachtigheid zijn. 

Vraag. Wat is dan volgens ons de toerekening? 

Antwoord. Wanneer God het lijden en de daden van Christus, die rechtvaardig zijn, in zoverre op onze rekening zet, dat wij daardoor verlost worden van de strafschuld der verdoemenis en het recht op het eeuwige leven verkrijgen. Zo is het de rechtvaardiging van een schuldige, die niet inherent rechtvaardig is, wanneer erkend wordt dat de misdaad zelf, waarover iemand aangeklaagd wordt, begaan is, maar de gerechtigheid van Christus’ lijden en daden voor hem wordt getoond, opdat hij van de verdienste der verdoemenis verlost zal worden. 

Tot hiertoe hangt de toe-eigening van Christus’ gerechtigheid buiten ons van God alleen af. 

Naar paragraaf