Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Rechtvaardigmaking - Door het geloof

 

Gekoppelde paragrafen met "Rechtvaardigmaking - Door het geloof"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.

Boek VI - Hoofdstuk 6 De rechtvaardiging

6.3Degenen die met Christus verenigd zijn, worden gerechtvaardigd om Zijn gerechtigheid, door het geloof aangenomen

Degenen die dus door het geloof met Christus verenigd zijn, worden in Zijn bloed of verzoenende gerechtigheid door God voor rechtvaardigen gerekend, tot vergeving der zonden en bijgevolg tot bezitting van het eeuwige leven. 

Dit wordt bewezen uit de Schrift 

Hierom wordt gezegd dat Christus voor degenen die in Hem zijn, van God geworden is tot δικαιοσύνη, ‘rechtvaardigheid’ (1 Kor. 1:30). 

En hierom reikhalsde de apostel, met verloochening en verlies van alle eigen gerechtigheid, om in Christus gevonden te worden, opdat hij niet de rechtvaardigheid uit de wet zou verkrijgen, maar de rechtvaardigheid die door het geloof van Christus is (Filipp. 3:8,9). 

Want Christus is volgens Gods aanstelling de ‘HEERE ONZE GERECHTIGHEID’ (Jer. 23:6), als Degene op Wie God al onze ongerechtigheid gelegd heeft (Jes. 53:4,5), Die Zijn ziel voor ons gesteld heeft tot een אָשָׁם (ʼāšām), ‘schuldoffer ter verzoening’ (vers 10), en Die dus voor ons zonde gemaakt is, opdat wij rechtvaardigheid voor God in Hem zouden worden (2 Kor. 5:21). 

Hierom wordt gezegd dat wij met Hem begraven zijn in Zijn dood (Rom. 6:4). 

Hierop zagen insgelijks alle offeranden en alle besprengingen met bloed van de oude huishouding,* namelijk tot voorafbeelding van de besprenging ofwel toepassing van, en de vereniging met het bloed van Christus (1 Petr. 1:2; Hebr. 9:13; 10:22), dat ons reinigt van al onze zonden (1 Joh. 1:7). 

Dit wordt bevestigd met redenen
  1. Wie kan toch twijfelen of degenen die met Christus verenigd zijn, die Zijn leden, Zijn lichaam zijn en zelfs Zijn Naam dragen (1 Kor. 12:12), die ‘met Hem gekruist’ zijn (συνεσταύρωμαι τῷ Χριστῷ, ‘ik ben met Christus gekruist’, Gal. 2:20), die ‘met Hem begraven’ zijn in Zijn dood (Rom. 6:4), die ‘met Hem één plant geworden’ zijn tot de gelijkmaking van Zijn dood (vers 5) – of de zodanigen, zeg ik, in Christus voor rechtvaardigen gerekend worden? Tenzij u Christus Zelf, en nadat Hij voldaan heeft, in Zijn leden en in Zijn lichaam ongerechtvaardigd zou willen noemen en zeggen dat Hij onder de doodschuld gesteld is (vgl. 2 Kor. 6:14,15).

  2. Vooral aangezien Christus, volgens Gods aanstelling, de tweede Adam is, in Wie wij op gelijke wijze gerechtvaardigd worden als wij in de eerste Adam verdoemd werden (Rom. 5:12 e.v.; 1 Kor. 15:22). 

Naar paragraaf

6.14Op welke manier het geloof in de rechtvaardiging invloeit

Het is bovendien de moeite waard te onderzoeken op welke manier het geloof in de rechtvaardiging invloeit, ofwel op welke manier het zich verhoudt tot de rechtvaardiging. 

1. Op welke manier het geloof niet in de rechtvaardiging invloeit
  1. Het geloof vloeit zeker niet in de rechtvaardiging in als de verdienende oorzaak* daarvan, hetzij voor het geheel, hetzij voor een gedeelte. Immers, niet alleen getuigt de Schrift voortdurend dat wij gerechtvaardigd worden om niet, uit Gods genade (Rom. 3:24; Ef. 2:8,9), maar ook betrekt zij onze rechtvaardiging op de gerechtigheid van Christus, als tot onze δικαίωμα, ‘rechtsgrond’, waarom wij gerechtvaardigd worden (Rom. 3:25; Filipp. 3:9).

  2. Wij worden niet gerechtvaardigd om ons geloof, op welke manier ook aangemerkt, als ware het onze gerechtigheid, die door God, door een gunstige aanvaarding (acceptilatio), in het Evangelie toegelaten zou worden in plaats van een volkomen gehoorzaamheid aan de wet. Want de Heilige Schrift zegt nergens dat wij om het geloof gerechtvaardigd worden, maar alleen door het geloof; en bovendien betrekt zij datgene omwille waarvan wij gerechtvaardigd worden, in het geheel op de gerechtigheid van Christus (Rom. 5:18; Rom. 3:25).

  3. Wij worden ook niet gerechtvaardigd door het geloof, voor zover het de gehoorzaamheid aan Christus’ geboden betekent en impliceert, waarom wij door Gods loutere genade gerechtvaardigd zouden worden. Want de Heilige Schrift stelt overal het geloof tegenover de gehoorzaamheid ofwel de goede werken (Rom. 3:27,28; Ef. 2:8,9; Gal. 2:16).

  4. Maar wel rechtvaardigt het geloof als een instrument, waardoor wij Christus aangrijpen. Dit menen gewoonlijk de protestanten, en wel naar waarheid, als men dit maar met een verschuldigde onderscheiding opvat. En om dit te doen, moet men onderscheid maken tussen:

    1. Een passieve (lijdelijke) rechtvaardiging, waardoor wij overreed en verzekerd worden, ofwel waaruit wij concluderen dat wij door God gerechtvaardigd zijn. Zo kan men voluit zeggen dat wij gerechtvaardigd worden door het geloof als een instrument, aangezien in het praktische syllogisme* – door middel waarvan wij besluiten dat wij onfeilbaar gerechtvaardigd zijn – het geloof fungeert als de middenterm,* op deze manier:

      Majorpremisse. Wie gelooft, die is gerechtvaardigd.

      Minorpremisse. Ik geloof.

      Conclusie. Dus ben ik gerechtvaardigd. 

    2. Een actieve (dadelijke) rechtvaardiging, waardoor God ons rechtvaardigt. En deze is ook weer tweeërlei:

      • Een onmiddellijke rechtvaardiging, die door de levende stem van God Zelf als Rechter zal plaatsvinden in het laatste oordeel. Deze laat volstrekt geen instrument toe. 

      • Een middellijke rechtvaardiging, waardoor God in dit leven de mens in zijn geweten rechtvaardigt ofwel vrijspreekt van de strafschuld van zijn zonden. Deze laat wel een instrument toe, maar geen ander dan het Evangelie. Door de stem van het Evangelie spreekt God allen die geloven vrij: ‘Opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe’ (Joh. 3:16). 

    Vraag. Is dan het geloof geen instrument waardoor wij Christus en Zijn gerechtigheid aangrijpen? En rechtvaardigt het op die wijze niet?

    Antwoord.

    1. Laat het een instrument zijn waardoor wij Christus aangrijpen. Toch is het daardoor nog geen instrument waardoor God ons rechtvaardigt. 

    2. Het is de aangrijping van Christus zelf, ofwel de daad van Christus aan te grijpen (Joh. 1:12; Kol. 2:5,6), en op die wijze geeft het zonder enige twijfel aan God reden om ons te rechtvaardigen (Rom. 3:24,25).

    3. Maar het is geen instrument waardoor wij Christus aangrijpen, behalve op een zeer meerduidige* wijze, zoals de daad zelf van te zien minder nauwkeurig een instrument waardoor wij zien, genoemd wordt. 

2. Op welke manier het geloof wel in de rechtvaardiging invloeit

Vraag. Op welke wijze loopt het geloof dan samen tot Gods actieve rechtvaardiging?

Antwoord. Als een voorwaarde, door God vooraf vereist tot de rechtvaardiging, ofwel als een oorzaak zonder welke God niet wil dat Zijn Zoon onze Middelaar is, en zonder welke Hij ons niet wil rechtvaardigen om Diens gerechtigheid alleen. 

Het geloof heeft in het stuk van de rechtvaardiging dus zijn gehele krachtdadigheid van Gods vrijmachtigste vaststelling, waardoor God het geloof, boven alle andere, verkozen heeft tot een voorwaarde van onze rechtvaardiging. Want als u de krachtdadigheid van het geloof ten slotte zou laten opgaan in een zekere intrinsieke* bekwaamheid om Christus aan te grijpen, ofwel in zijn instrumentaliteit, waardoor God bewogen zou worden en daarom ons zou rechtvaardigen, zo zou de rechtvaardiging minder uit genade worden.

Misschien vraagt u verder:

Vraag. Door welke reden aangespoord, heeft God het geloof uitgekozen tot een voorwaarde om de rechtvaardiging te schenken? 

Antwoord. Ik zou kunnen antwoorden: Gods wil geldt in plaats van een reden. Maar ik zal de volgende redenen noemen:

  • Het geloof is een aangrijpen van Christus.

  • Dus strekt deze manier van rechtvaardigen allermeest tot verheerlijking van God (Rom. 4:20), aangezien de heerlijkheid van Zijn genade en barmhartigheid jegens de ellendige zondaar daarin allermeest uitblinkt, die Hij om de gerechtigheid van Zijn Zoon heeft willen rechtvaardigen, welke door het geloof alleen aangenomen moet worden (Rom. 3:26, vgl. met 2 Kor. 5:21; Joh. 3:16; Rom. 8:5; 1 Joh. 4:9). 

  • Deze manier van rechtvaardigen strekt ook tot verheerlijking van de Zoon, de Middelaar Zelf. Diens verheerlijking bedoelt God in dit gehele stuk van de verlossing en de rechtvaardiging het allermeest, naast Zijn eigen verheerlijking (Joh. 5:25; Jes. 49:6; vgl. Jes. 44:24,25).

  • Deze manier van rechtvaardigen door het geloof alleen is de allerkrachtdadigste manier om de hoogmoed van de mens neer te werpen, aangezien hij tot zijn rechtvaardiging volstrekt niets bijdraagt dan het geloof alleen (Ef. 2:9; Rom. 3:27). En de gehele krachtdadigheid van het geloof hangt ook af van Gods vaststelling alleen, en van Zijn gedane belofte. 

Wat nu dat geloof is, waardoor wij gerechtvaardigd worden, en waarin het bestaat, namelijk daarin dat wij ernstig God willen hebben en houden voor ons hoogste Doeleinde, en Christus voor onze enige Middelaar, hebben wij uitvoerig gezegd in [deel 1] boek 2, hoofdstuk 1. 

Naar paragraaf