Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

 

Gekoppelde paragrafen met "Pascha"

Handboek Dogmatiek

Handboek Dogmatiek

Johannes à Marck (1656-1731)

Johannes à Marck (1656-1731)

Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.

Hoofdstuk 29 De zegels van het genadeverbond

29.18De naam ‘pascha’

Het tweede belangrijke verbondszegel van het Oude Testament wordt ‘pascha’ genoemd. Dit woord moet:

  1. Niet van het Grieks afgeleid worden in de betekenis van ‘lijden’. Dit hebben sommige kerkleraars gesteld of ze hebben daarop gezinspeeld, om de voorafbeelding van Christus’ lijden die hierin te vinden was, en de jaarlijkse gedachtenis hiervan bij de christenen rond de tijd van het Joodse paasfeest. 

  2. Maar van het Hebreeuws, niet in de zin van ‘doorgaan’, maar van ‘overgaan’ of ‘overspringen’, zoals dit ook enigszins in het hinken lijkt te gebeuren (vgl. 1 Kon. 18:21,26; 2 Sam. 4:4). Zo leidt het ons niet direct tot Israëls ‘doorgang’ door de Rode Zee, of tot de ‘doorgang’ van de slaande engel door Egypteland, waarop vele ouden hier hebben gezien, maar tot het ‘voorbijgaan’, ‘overgaan’ of ‘overspringen’ en verschonen van de Israëlitische huizen in het slaan van de Egyptenaars door de engel. 

Dit blijkt uit:

  1. De gehele context en de manier waarop het woord met zijn voorwerp verbonden wordt.

  2. De tegenstelling tot de ‘doorgang’: ‘Want Ik zal in dezen nacht door Egypteland gaan en alle eerstgeborenen in Egypteland slaan, ...; wanneer Ik het bloed zie, zal Ik ulieden voorbijgaan; en er zal geen plaag onder ulieden ten verderve zijn, ...’ ‘Dit is den HEERE een paasoffer, Die voor de huizen der kinderen Israëls voorbijging in Egypte, toen Hij de Egyptenaars sloeg en onze huizen bevrijdde’ (Ex. 12:12-13; Ex. 12:27). 

In het Hebreeuws zegt men echter eigenlijk pesach. In het Chaldeeuws zegt men pischa en pascha. In het Syrisch zegt men petscho, in welk woord sommige zinspelen op een ander Hebreeuws woord dat ‘verbreken’, of op een Syrisch woord dat ‘opspringen’ betekent.

In het Grieks zegt men phasek, phasech, phaska of pascha, hoewel Josephus en Philo het ook wel anders in het Grieks vertalen.

In het Latijn zegt men soms phase, maar meestal vanuit het Chaldeeuws pascha, dat wij in het Nederlands ook aanhouden of in ‘pasen’ veranderen. 

Verder moet hier opgemerkt worden dat dit woord genomen wordt:

  • Soms, in eigenlijke zin, voor de ‘overgang’ van de engel zelf.

  • Soms voor het feest dat tot gedachtenis daarvan jaarlijks onderhouden werd (Matth. 26:2; Joh. 6:4).

  • Soms voor het lam dat dan voor dat doel geslacht moest worden (Ex. 12:21; Mark. 14:12).

  • Soms ook voor de gehele plechtigheid daarvan (Num. 9:2; 2 Kron. 35:1). 

Definitie van het pascha

Men beschrijft het pascha als: ‘Het tweede verbondszegel van het Oude Testament, waarin een schaap of geit, volkomen, mannelijk en één jaar oud, voor dat doel afgezonderd, geslacht en gebraden, door de Israëlieten gegeten werd aan de uitgang van de veertiende dag der eerste maand, waardoor zij herinnerd werden aan de genadige overgang van de engel over hun huizen in Egypte met de daarop gevolgde verdere verlossing, en meteen ook aan de gelovigen verzegeld werd hun bevrijding van de verdiende dood en de ellendige slavernij van de satan door de genade van Christus, Die zo ook te zijner tijd geslacht zou worden.’ 

Naar paragraaf