Klik op één
van de segmenten!
Kerkelijke tucht - Gegeven macht
Gekoppelde paragrafen met "Kerkelijke tucht - Gegeven macht"
Handboek Dogmatiek
Johannes à Marck (1656-1731)
Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.
Hoofdstuk 33 Het verschillende kerkbestuur
33.17Zij hebben geen macht over het lichamelijke
Nu moeten we de eigenlijke macht van dit kerkbestuur verklaren, wat wij ontkennender- en stellenderwijs zullen doen.
Zo merken wij ten eerste op dat volgens het Goddelijke recht – dat wij hier stellen tegen de menselijke concessies van de overheden – de kerkelijke macht zich geenszins uitstrekt tot enige lichamelijke zaken of bezittingen, laat staan tot alle koninkrijken der aarde, want:
1. Zo’n macht heeft Christus Zelf, hoewel Hij een algemeen Heere van alles is, hier op aarde niet geoefend, ook toen niet, toen Hij:
- Door een profetische en Goddelijke ijver de tempel van de ontheiliging ervan gereinigd heeft (Joh. 2:15).
- De ezel tot Zijn gebruik alleen voor een tijd door Zijn discipelen heeft geëist (Matth. 21:2-3).
- De plaats van het door Hem te houden pascha volgens de algemene gewoonte van de Joden heeft bepaald (Matth. 26:18).
2. Nergens heeft de Heere zo’n lichamelijke macht aan de kerk gegeven, maar wel duidelijk aan haar ontzegd (Matth. 20:25-26;1 Petr. 5:3): ‘Alle ziel zij den machten over haar gesteld, onderworpen’ (Rom. 13:1).
3. Ja, vanouds heeft de kerk nooit deze macht geoefend of zichzelf aangematigd, omdat ze vreemd is van de geestelijke aard van Christus’ Koninkrijk (vgl. 2 Kor. 10:4). Wel heeft de Joodse Grote Raad, als de hoogste overheid van het volk, de doodstraffen naar Gods wet kunnen uitvoeren, en heeft Petrus, na voorgaande profeten, door een buitengewone wonderkracht van Christus de misdaad van Ananías en Saffira gestraft (Hand. 5:4-5,9-10; hiertoe behoren ook de Schriftplaatsen Luk. 9:54-55; Hand. 13:11).
Tegenwerpingen beantwoord
Hiertegen stellen de roomsen dat de tweeërleihoogste macht, zowel de tijdelijke en lichamelijke als de geestelijke, aan de kerk toekomt, hetzij onmiddellijk, hetzij indirect. Die macht oefenen de roomsen dan ook daadwerkelijk over de gelovigen en de ongelovigen. Tot dit doel voeren zij dwaas aan:
1. De Schriftplaatsen: ‘Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde’ (Matth. 28:18). ‘Ziehier twee zwaarden’ (Luk. 22:38).
Antwoord. Die Schriftplaatsen doen hier geheel niet ter zake, want:
- De eerste handelt alleen over Christus Zelf als de nu verhoogde Middelaar, maar niet over Zijn kerkdienaren hier op aarde.
- De laatste wordt hiertoe slechts verdraaid door een dwaze zinspeling, die volledig van het oogmerk van de woorden afwijkt.
2. De redenen die zij ontlenen aan:
a. De noodzakelijke onderwerping van de burgerlijke macht onder de kerkelijke macht.
b. De noodzakelijke bekwaamheid van de kerk om zichzelf te beschermen.
c. De macht om ongelovige en ketterse koningen af te zetten, die ook Paulus zelf schijnt vast te stellen: ‘Zo gij dan gerechtszaken hebt die dit leven aangaan, zet die daarover die in de gemeente minst geacht zijn’ (1 Kor. 6:4), en die de eerste christenen alleen door onmacht niet geoefend zouden hebben.
d. De expliciete of impliciete overeenkomst, die hierover door de koningen zelf bij hun doop is aangegaan.
e. Het bevel om te weiden, dat geen mindere macht tegen de rammen dan tegen de wolven met zich meebrengt.
Antwoord.
a. De burgerlijke en de kerkelijke macht, die in hun aard volkomen onderscheiden zijn, moeten niet aan elkaar ondergeschikt gemaakt, maar veeleer naast elkaar gesteld worden.
b. De kerk is door haar geestelijke macht bekwaam genoeg tot haar betamelijke bescherming, en kan daarbij door de lichamelijke macht van de vrome overheden verder geholpen worden.
c. De macht tot het afzetten van koningen wordt geheel verkeerd aan de kerk toegeschreven. Paulus heeft daarover niet gedroomd toen hij de christenen van het gemakkelijk twisten voor de ongelovigen zocht af te trekken en te brengen tot het aanstellen van gelovige bemiddelaars. Ja, hij heeft zo’n macht heel duidelijk tegengesproken, toen hij op een onderwerping onder de ongelovige overheden heeft gedreven, niet uit onmacht of enkel uit vrees, maar ‘om der consciëntie wil’ (Rom. 13:1,5).
d. Zo’n expliciete overeenkomst wordt de overheden heel verkeerd afgedwongen, en wordt impliciet geenszins in de Doop gevonden. Een billijk helpen van de kerk is totaal wat anders dan een onderwerping aan de kerk in alle tijdelijke dingen.
e. Het weiden van de kerkbestuurders is geheel geestelijk, en de overheden op zichzelf worden zeer ongepast in stotende rammen veranderd.
3. De voorbeelden van:
- Het Oude Testament, toen onder andere Azária Uzzia heeft uitgedreven (2 Kron. 26: 17-20) en Jojada Athália gedood heeft (2 Kron. 23).
- Het Nieuwe Testament, in de geschiedenissen van Ambrosius, Gregorius II, Zacharias, Leo III, enz.
Antwoord. De eerste voorbeelden doen hier niet erg ter zake, omdat God daarin Zijn hemels oordeel heeft geoefend, en de Joodse staat onder Gods burgerlijk bestuur stond en dus zijn bijzonderheden had. Bovendien is de handelwijze van Jojada buitengewoon geweest, die voortvloeide uit de tegenwoordige nood en de voorafgaande overeenstemming daarin.
De laatste voorbeelden zijn:
- Deels van een andere aard, zoals de kerkelijke tucht die tegenover keizer Theodosius werd geoefend en de verdere heilzame raad die hem gegeven werd.
- Deels daden zonder recht, die tot de hoogmoedige zelfverheffing van de antichrist behoren.
Wij voegen hier nog aan toe dat de wereldlijke en de kerkelijke macht zozeer van elkaar verschillen, dat de hoogste wereldlijke én kerkelijke macht – wegens hun grote onderlinge onderscheid en de onbekwaamheid van één mens tot het verrichten van zoveel gewichtige zaken – nauwelijks in dezelfde personen kan samenkomen. Dit is ook volgens de Schriftplaats: ‘Niemand die in den krijg dient, wordt ingewikkeld in de handelingen des leeftochts, opdat hij dien moge behagen die hem tot den krijg aangenomen heeft’ (2 Tim. 2:4).
Hiertegen voeren de roomsen, tot bescherming van hun vorstendommen, die de paus niet minder door roverij dan door gift bezit, tevergeefs aan:
1. De oude voorbeelden van:
a. Melchizédek en Mozes.
Antwoord. Die waren buitengewoon.
b. De Makkabeeën en de Grote Raad van de Joden.
Antwoord. Die bestaan deels ook slechts in daden zonder vaststaand recht, en vloeien deels uit het algemene Godsbestuur van het Joodse volk voort. Zo’n bestuur vinden wij nu nergens meer.
2. Verschillende redenen, zoals dat er geen tegenstrijdigheid tussen deze tweeërlei macht is, dat de volksraad en het heirleger best onder één opperbevel kunnen staan, en dat verschillende volkeren best door één koning kunnen worden geregeerd.
Antwoord. Al deze redenen vervallen vanzelf als ze naar behoren overwogen worden.