Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Kerkelijke tucht en regering

 

Gekoppelde paragrafen met "Kerkelijke tucht en regering"

Handboek Dogmatiek

Handboek Dogmatiek

Johannes à Marck (1656-1731)

Johannes à Marck (1656-1731)

Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.

Hoofdstuk 33 Het verschillende kerkbestuur

33.21Tweede macht: tot kerkelijke tucht

De tweede soort van deze kerkelijke macht wordt ook wel ‘jurisdictie’ of ‘rechtspraak’ genoemd, en dat niet erg ongepast, vanwege enige gelijkheid van ontbieding, verhoor en vonnisvelling overeenkomstig Gods wet, die men hier vindt. Deze macht wordt door de kerkelijke tucht geoefend, en houden wij in het bijzonder tegen haar bestrijders staande door:

 

1. Het gedurige gebruik:

a. Onder het Oude Testament. Daar werden de onreinen volgens Mozes’ wet van de uiterlijke gemeenschap geweerd en vond er een afzondering van Gods gemeente plaats (Ezra 10:8; Luk. 6:22; Joh. 9:22,34; 12:42; 16:2). De twee of drie onderscheiden trappen van afscheiding en uitbanning, ook door een schammatha of maranatha, zijn bekend. We zullen nu niet spreken over de uitwerping van Adam en Kaïn, de uitroeiing van de ziel uit haar volken, en andere dingen die naar ons oordeel hier niet zozeer toe behoren. 

b. Onder het Nieuwe Verbond. Daar is de strengheid van de vroege christenen misschien in alles niet even prijzenswaardig als bekend, in de vierderlei staat van de boetelingen:

- Het wenen voor de deur van de vergadering.

- Het medehoren van het Woord.

- Het neerliggen binnen in de kerk.

- Het medestaan in de kerk.

Dit duurde op deze manier vele jaren lang, voordat zij tot het weer deelnemen aan het Avondmaal kwamen, volgens de oude boetregels.

Hiertoe schijnt ook de overgave aan de satan te behoren, die Paulus niet alleen gedaan heeft omtrent Hymenéüs en Alexander, ‘opdat zij zouden leren niet meer te lasteren’ (1 Tim. 1:20), maar ook beveelt (1 Kor. 5:5): ‘Denzulke over te geven aan den satan tot verderf des vleses, opdat de geest behouden moge worden in den dag van den Heere Jezus.’ Evenwel betrekken anderen dit op een lichamelijke straf door enig apostolisch wonderwerk. Maar wij denken hierbij aan de kerkelijke tucht, want: 

- De naam ‘overgeven aan de satan’ past heel goed bij de kerkelijke ban.

- Paulus komt ons hierin voor als samen met de Korinthiërs werkzaam.

- Het doeleinde van zielsbehoudenis leidt ons daar ook toe. 

 

2. De velerlei bevelen of aanprijzingen om:

- Te sluiten en te binden (Matth. 16:19; 18:18).

- Als een heiden en een tollenaar te houden (Matth. 18:17).

- De zonden te houden (Joh. 20:23).

- Af te wijken (Rom. 16:17).

- Uit te zuiveren, niet te vermengen, te oordelen, uit ons weg te doen (1 Kor. 5:7,9,13).

- Te tekenen en niet te vermengen (2 Thess. 3:14).

- Te verwerpen (Tit. 3:10).

- Niet te ontvangen of te groeten (2 Joh. vs. 10-11).

- Niet te dragen (Openb. 2:2). 

Deze dingen gaan deels wel de individuele christenen aan, maar zodanig dat ze het meest de opzieners betreffen, naar wier oordeel het volk zich hierin moest gedragen. De belangrijkste van bovengenoemde dingen mag men, met sommige hedendaagse uitleggers, niet zonder alle reden ontzenuwen door een bepaling tot de apostelen, of door een toepassing op alle gelovigen.

 

3. Verschillende redenen, zoals:

a. De kerkelijke tucht is noodzakelijk tot behoud van de kerkelijke gemeenschap der ware christenen. 

b. Zij is zeer nuttig, om de zondaren tot schaamte en boetvaardigheid te brengen, om de besmetting, de smaad en het verderf van de hele gemeente te weren, en om de ontheiliging van de verbondszegels te voorkomen.

c. Het oordeel over de eerste toelating tot de kerk door de Doop behoort zeker tot de opzieners van de kerk. 

 

Tegenwerpingen beantwoord

Hiertegen voeren de erastiaanse vijanden van dit kerkrecht het volgende aan:

 

Tegenwerping 1. De macht om te straffen is eigen aan de overheden, en alle andere christenen zijn gelijk. 

Antwoord. Er is een heel groot verschil tussen de eigenlijke straf van de overheid omtrent de misdadigers en de bestraffing en tucht van de kerk omtrent de afwijkers van het ware geloof of de christelijke wandel.

Het geestelijke broederschap van de gelovigen wordt totaal verkeerd toegepast om alle meerdere macht onder hen te weren.

 

Tegenwerping 2. Christus heeft Zich niet van de kerkelijke ban bediend bij Judas, en Johannes de Doper niet bij de sadduceeën en de farizeeën, en Paulus niet bij de onbetamelijk wandelende Korinthiërs. 

Antwoord. Christus heeft uit een overvloed van goedheid Judas in Zijn gezelschap alleen verdragen zolang hij uiterlijk zijn boosheid niet toonde. Hij behoefde hierin niet te handelen naar Zijn Goddelijke alwetendheid.

De sadduceeën en de farizeeën hebben zich bij de Doop bekeerd, of dit ten minste geveinsd.

Paulus heeft het tuchtgebruik over de onstichtelijken onder de Korinthiërs aanbevolen aan de zorg van hun opzieners.

 

Tegenwerping 3. Het Goddelijke recht is daarmee in strijd: 

- ‘Laat ze beide tezamen opwassen tot den oogst’ (Matth. 13:30). 

- ‘En een dienstknecht des Heeren moet niet twisten, maar vriendelijk zijn jegens allen, bekwaam om te leren, en die de kwaden kan verdragen’ (2 Tim. 2:24-25). 

Antwoord. In Matthéüs 13:30 spreekt de Zaligmaker middels een gelijkenis over de geveinsden die hun boosheid meestal verbergen, en wier uitwerping schade en gevaar aan de oprechten zou kunnen toebrengen.

In 2 Timótheüs 2:24-25 vereist Paulus alleen een zachtmoedige verdraagzaamheid tegenover de ongelovige tegenstanders van de waarheid. Die verdraagzaamheid moet men ook in de kerkelijke tucht tegenover de uiterlijke leden van de kerk niet afleggen.

 

Tegenwerping 4. Men mag het gehoor van het Woord aan de zondaren niet beletten, en de individuele christenen mogen zich niet afzonderen van andere belijders van de waarheid die verkeerd leven. 

Antwoord. Met de verbondszegels is het anders gelegen dan met het Woord, want dat is het rechte middel tot bekering. De zware zondaren zijn echter eertijds, en misschien niet ten onrechte, ook uitgesloten geweest van het openlijke gehoor van het Woord in de vergadering van de gelovigen.

Aan de opzieners is een meerdere macht gegeven dan aan de individuele christenen. Hoewel de laatstgenoemden zich niet van het algemene Avondmaal mogen afzonderen vanwege sommige verkeerd levende mededeelgenoten, kunnen en moeten ze zich echter wel van een gemeenzame omgang met hen onttrekken. 

Naar paragraaf