Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Kerkelijke tucht - Delen en trappen

 

Gekoppelde paragrafen met "Kerkelijke tucht - Delen en trappen"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.

Boek VII - Hoofdstuk 6 De kerkelijke tucht

6.10Vier trappen omtrent de oefening van de tucht, die in de Nederlandse kerken op voorzichtige wijze geoefend worden

Wat nu het gebruik aangaat, de Nederlandse kerken nemen als het ware de volgende trappen* waar, opdat die sleutels des te voorzichtiger gehanteerd zouden worden.

  1. Zij hebben een vermaning en waarschuwing:

    • Niet alleen een openbare en algemene vermaning, die in een predicatie plaatsvindt en die in de [Heidelbergse] Catechismus van de Palts de eerste sleutel uitmaakt. 

    • Ook niet alleen die persoonlijke vermaning, die de ene broeder aan de andere broeder persoonlijk ten koste legt.

    • Maar weliswaar een openbare vermaning, omdat ze door een openbaar persoon ofwel dienaar van het Goddelijke Woord plaatsvindt, die echter ook een persoonlijke vermaning is, omdat ze persoonlijk plaatsvindt. Stel dat een dienaar let op de wandel van deze of gene, en niet alleen geen bewijzen vindt die hem zouden kunnen overreden dat zo iemand onder het genadeverbond is, maar integendeel zulke bewijzen die bij hem een terechte vrees verwekken dat zo iemand nog buiten het genadeverbond is, en dus onwaardig om tot het Heilig Avondmaal te komen; zodanig echter, dat hij niet op goede grond kan concluderen dat zo iemand vast en zeker buiten het verbond gesteld is. Dan vermaant hij hem ernstig om zichzelf te onderzoeken, en óf boetvaardigheid te betonen, óf zich vrijwillig van het Heilig Avondmaal te onthouden, opdat hij zich niet schuldig maakt aan het lichaam van Christus en een oordeel over zich haalt. 

    Deze trap van de tucht gebruiken zij tegen de eerste soort van overtreders, die wij in § 18 beschreven hebben. 

  2. Zij hebben een trap waardoor zij wel tot het Heilig Avondmaal toelaten, maar onder eigen zelfbeproeving. Dan verzegelen zij de gemeenschap aan het genadeverbond niet absoluut, zoals omtrent anderen gewoonlijk gebeurt, maar onder een voor hen twijfelachtige voorwaarde: als zo iemand zichzelf na ernstige beproeving waardig bevonden zal hebben. 

    Dit is inderdaad bij hen een kerkelijke censuur, die zij oefenen tegen de tweede soort van mensen, die wij in § 18 beschreven hebben. En misschien ook tegen degenen die zij zonder een zeer zware opschudding van de gemeente niet kunnen uitsluiten, omdat zij oordelen dat de gehele macht die door de Heere aan de kerk gegeven is, aan haar gegeven is ‘tot stichting’, maar niet ‘tot nederwerping’ (uit 2 Kor. 10:8; 2 Kor. 13:10). 

  3. Zij hebben een afhouding van het Heilig Avondmaal. Hierbij gaat het om ergerlijke mensen en degenen die een zodanig iets begaan hebben dat meer dan een vermoeden kan verwekken dat ze niet onder de gemeenschap van het genadeverbond zijn, en van wie hun daad en staat nog niet onderzocht zijn. Vanwege de vooralsnog in de kerk blijvende ergernis gebieden de kerken krachtens kerkelijk gezag deze mensen zich van het gebruik van het Heilig Avondmaal te onthouden, totdat hun zaak onderzocht en beslist zal zijn; zodanig, dat zij ondertussen voor leden van de gemeente gehouden worden. 

  4. Zij hebben een volledige excommunicatie. Daardoor sluiten zij degenen die door onmiskenbare bewijzen buiten de gemeenschap van het genadeverbond gesteld blijken te zijn, niet alleen uit van het deelgenootschap van de kerkelijke voorrechten, met name van het Heilig Avondmaal, maar ook van het gehele gezelschap van de kerk, en verklaren hen als het ware aan de satan toegewezen, totdat zij boetvaardigheid betonen. 

Wanneer deze zaken voorzichtig in acht genomen worden, kunnen ze niet alleen strekken tot stichting van de gemeente, maar ook tot een goed geweten van degenen die de sleutels hanteren, evenals tot de waardigheid van de heilige zegels en tot zaligheid van degenen tegen wie de tucht geoefend wordt. 

Naar paragraaf