Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Kerk - Kentekenen

 

Gekoppelde paragrafen met "Kerk - Kentekenen"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.

Boek VI - Hoofdstuk 3 De wedergeboorte

3.34Tweede praktijk: ze prijst de gelukzaligheid van de wedergeborenen aan

Daarom prijst de wedergeboorte ons het allergelukzaligste lot aan van degenen die met zo grote moeite door de wedergeboorte overgebracht zijn tot het geestelijke leven: ‘Geloofd zij ... Die ons heeft wedergeboren tot een levende hoop ....’ (1 Petr. 1:3). Want: 

  1. Zij zijn niet uit het vlees, ‘noch uit den wil des mans, maar uit God geboren’ (Joh. 1:13).

  2. Zij zijn uit de doden levend geworden (Luk. 15:32).

  3. Zij zijn bij uitnemendheid een werk, een maaksel van God (Ef. 2:10; Ps. 100:3; vgl. Deut. 32:6; Jes. 43:21), op een bijzondere manier voor Hem geboren en verkregen (Tit. 2:14).

  4. Zij zijn een nieuw schepsel (2 Kor. 5:17), in vele opzichten voortreffelijker dan enig ander schepsel, want:

    • Terwijl ieder ander schepsel voortgevloeid is van een zekere algemene goedheid van de Schepper (Ps. 104:31; Ps. 145:9), daar vloeit dit nieuwe schepsel voort uit Gods genade en bijzondere belofte (Ef. 2:4,5).

    • Terwijl ieder ander schepsel een werk is van Gods algemene voorzienigheid (Hand. 17:25,28), daar is dit nieuwe schepsel een werk van Gods genadige predestinatie (Rom. 8:29,30; Jak. 1:18).

    • Terwijl ieder ander schepsel niets dan natuurlijke weldaden van God geniet, daar wordt dit nieuwe schepsel overladen met geestelijke weldaden (Ps. 4:7,8; Ps. 17:14,15; Ef. 2:4-6; 1:3).

  5. Zij hebben in plaats van een stenen en onbeweeglijk hart een vlezen en buigzaam hart, dat de wet van God in zich geschreven draagt (Ez. 36:25,26).

  6. Zij zijn uit doden geestelijk levenden geworden (Ef. 2:5,6).

  7. Zij dragen het herstelde Goddelijke beeld in zich, als hun voornaamste voorrecht, dat is: de oorspronkelijke gerechtigheid (Ef. 4:23,24; Kol. 3:10). 

  8. En wat meer is: zij zijn de Goddelijke natuur deelachtig geworden (2 Petr. 1:4). Ja, door de wedergeboorte – omdat zij uit God geboren zijn (Joh. 1:13; 1 Joh. 5:14) – zijn zij kinderen Gods, niet alleen door aanneming ofwel verklaring, zoals de aartsvader Jakob Efraïm en Manasse tot zijn kinderen aangenomen heeft (Gen. 48:5), maar ook door een geestelijke geboorte. En welk een groot adeldom van de wedergeborenen ligt hierin (1 Joh. 3:1)! Welk een grote erfenis (Rom. 8:15)! Welk een grote vrijheid der kinderen Gods (Rom. 8:21)! Welk een grote toeleiding en toegang in allerlei gevallen (Rom. 8:15; Gal. 4:6)! Welk een grote gerustheid onder de vaderlijke en huiselijke zorg van hun hemelse Vader (Ef. 2:18,19)!

  9. Zij zijn door deze geestelijke geboorte begiftigd met ogen waardoor zij het Koninkrijk Gods kunnen zien (Joh. 3:3) en zijn geestelijke dingen geestelijk kunnen onderscheiden (1 Kor. 2:14,15). Bovendien zijn zij begiftigd met een hart waardoor zij kunnen en willen ingaan in het Koninkrijk Gods (Joh. 3:5). 

Waartoe 

Nu, als u uit al deze zaken de rekening opmaakt: o goede God, welk een grote gelukzaligheid van de ware wedergeborenen zal hieruit ontstaan! Deze stellen wij hun des te nauwgezetter voor, met het doel dat zij:

  • Zichzelf gelukwensen met een zo onuitsprekelijke weldaad van God (vgl. Ps. 116:16).

  • God daarvoor des te vuriger dankbaar zijn (1 Petr. 1:3).

  • Haar ook aan anderen voorstellen, om hen als het ware erop belust te maken ofwel hun verlangen op te wekken (Luk. 8:39; Matth. 5:16, vgl. met 1 Petr. 1:2). 

Naar paragraaf