Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Kerk - Gemeente

 

Gekoppelde paragrafen met "Kerk - Gemeente"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.

Boek VII - Hoofdstuk 1 De aard van de kerk

1.34Veertiende vraag: zijn er behalve de belijdenis van het geloof nog meer kentekenen van de kerk?

Men vraagt ten veertiende: moeten er, behalve de belijdenis van het ware geloof, gepaard met een wettige bediening van de sacramenten en de kerkelijke tucht, nog meer onfeilbare kentekenen van de kerk toegelaten worden? 

Het gevoelen van de pausgezinden

Evenals de pausgezinden bij zichzelf een denkbeeld* van de kerk opgevat hebben dat aan een burgerlijke monarchie gelijk is, zo verzinnen zij ook daarmee overeenkomstige kentekenen en passen die op hun kerk toe. Over hun getal en volgorde zijn zij het echter zelf onder elkaar niet eens. 

Horantius erkent in tegenstelling tot Calvijn slechts één kenteken, namelijk de gedurige opeenvolging van de priesters en vooral de successie van de pausen. 

De Catechismus van Trente telt er twee, het katholieke en het apostolische. 

Petrus Canisius erkent in zijn catechismus evenzoveel kentekenen, maar enigszins andere, namelijk de roomse paus en de roomse stoel. 

Thomas Stapleton in Deprincipiis fidei doctrinalibus (De leerstellige beginselen van het geloof) telt er drie: de menigte, de zichtbaarheid en de altijddurendheid. 

Franciscus Costerus in Enchiridion controversiarum praecipuarum nostri temporis de religione (Handboek van de voornaamste controversen in onze tijd over de godsdienst) telt er vier, naar de vier eretitels van de kerk: zij is heilig, katholiek, één en apostolisch. Bellarminus erkent dat alle andere kentekenen hiertoe herleid kunnen worden. 

De jezuïeten van het College van Poznan tellen er zeven, en Medina elf. 

Uit al deze kentekenen heeft Robertus Bellarminus er vijftien samengeraapt (Disputationes de controversiis christianae fidei [Disputaties over de controversen van het christelijk geloof], boek 4 over de strijdende kerk, hoofdstuk 4 e.v.), namelijk:

  1. De naam ‘katholieke’ en ‘christelijke’ kerk.

  2. De oudheid.

  3. De bestendige en nooit onderbroken duurzaamheid.

  4. De wijduitgestrektheid ofwel de menigte en de verscheidenheid van de gelovigen.

  5. De successie van de bisschoppen.

  6. De overeenstemming van de leer met de oude kerk en de kerkvaders.

  7. De vereniging van de leden onder elkaar en met hun hoofd.

  8. De heiligheid van de leer. 

  9. De krachtdadigheid van de leer. 

  10. De heiligheid van het leven van de eerste kerkplanters.

  11. De roem van de wonderwerken.

  12. Het profetische licht.

  13. De belijdenis van de tegenpartijen.

  14. Het ongelukkige uiteinde van degenen die de kerk bestrijden. 

  15. Het tijdelijke geluk.

Het gevoelen van de gereformeerden

De gereformeerden zijn tevreden met de ene belijdenis van het ware geloof, als een katholiek en wederzijds kenteken. Daarom laten zij het aan de pausgezinden over om hun vijftien kentekenen eerst waar te maken en ze dan van hun kerk te bewijzen. En totdat zij dit gedaan zullen hebben, zullen zij niet verplicht zijn hun vergadering als de ware kerk van Christus te erkennen. 

Ten overvloede merken wij over die vijftien kentekenen het volgende op:

  1. Het zijn geen echte kentekenen.

  2. Ze zijn voor het grootste gedeelte niet op de roomse kerk van toepassing.

  3. Ze zijn wel op de gereformeerde kerk van toepassing.

1. De vijftien kentekenen van Bellarminus zijn geen echte kentekenen

Het is van tweeën een:

  • Óf Bellarminus’ vijftien kentekenen zijn een en hetzelfde als de belijdenis van het ware geloof, hoedanige in een gezonde zin het zesde, achtste en negende kenteken zijn; 

  • Óf ze vallen af en blijken bedrieglijk te zijn als ze worden vergeleken met de voorwaarden van een onfeilbaar kenteken. 

Want als, wat de tegenpartijen zelf erkennen, datgene geen echt kenteken is, wat óf niet waarlijk toekomt aan de zaak die erdoor aangewezen zal worden, óf niet aan alles van die zaak, óf niet aan alleen die zaak, óf niet altijd aan die zaak, dan zijn Bellarminus’ kentekenen niet echt. Dit blijkt bij elk ervan in het bijzonder als volgt:

  1. De naam ‘katholiek’ en ‘christelijk’:

    • Komt niet aan alles van de ware kerk toe, omdat deze naam niet toekwam aan de kerk van het Oude Testament. 

    • Komt niet altijd aan haar toe, want de kerk van het Nieuwe Testament wordt in de Heilige Schrift nergens uitdrukkelijk ‘katholiek’ genoemd, evenmin als ze vóór Paulus’ tijd (Hand. 10:26) ‘christelijk’ genoemd is geweest. 

    • Komt niet alleen aan haar toe, omdat ook de donatisten en de arianen zichzelf ‘katholiek’ en ‘christelijk’ noemden.

  2. en

  3. De oudheid en de bestendige en nooit onderbroken duurzaamheid:

    • Kwamen niet altijd aan de kerk toe, namelijk toen ze voor het eerst verzameld werd. 

    • Komen niet alleen aan haar toe, omdat ook de synagoge van de satan zonder enige onderbreking vanaf het begin der wereld geduurd heeft en duren zal tot aan het einde der eeuwen.

  4. De wijduitgestrektheid en de verscheidenheid van de leden: 

    • Kwamen niet altijd aan de kerk toe (Luk. 12:32; Matth. 22:32; Matth. 7:13), zoals blijkt in de tijden van Noach, de patriarchen en de vroege kerk (Hand. 1:15). 

    • Komen niet alleen aan haar toe, daar eertijds de kerk van de arianen zeer wijduitgestrekt is geweest, toen ze bijna heel het oosten en het westen besloeg.

  5. De successie van de bisschoppen, plaatselijk en persoonlijk:

    • Komt niet alleen aan haar toe, omdat ook Annas en Kájafas Aäron opgevolgd zijn op de stoel van Mozes. 

    • Komt niet altijd aan haar toe, daar ze aan de pas opkomende kerk niet toegeschreven kan worden. 

  6. De overeenstemming van de leer met de kerkvaders:

    • Komt niet waarlijk aan haar toe, omdat ook alle kerkvaders, niet één uitgezonderd, hun vlekken gehad hebben.

    • Komt niet altijd aan haar toe, althans niet aan de vroege kerk, toen de kerkvaders nog niet bestonden.

  7. De vereniging van de leden met één hoofd, en wel met een hoofd dat zichtbaar en van Christus onderscheiden is:

    • Komt niet waarlijk aan de kerk toe, aangezien zij van een zodanig hoofd volstrekt niets weet. 

    • Ook is dit niet in het bijzonder eigen aan de christelijke kerk, omdat het ook aan de antichristelijke kerk toegeschreven wordt (Openb. 17:13).

  8. De heiligheid van de leer:

    • Is een en hetzelfde als haar waarheid en dus als de belijdenis van het ware geloof.

  9. De krachtdadigheid van de leer:

    • Als daaronder allerlei krachtdadigheid verstaan wordt, zo wordt ze ook aan de antichrist toegeschreven (2 Thess. 2:9).

    • Maar als daaronder de krachtdadigheid van de heiligmaking verstaan wordt, zo vloeit ze uit de waarheid van de belijdenis voort.

  10. De heiligheid van het leven van de eerste kerkplanters:

    • Als onder die kerkplanters de roomse pausen, of Dominicus, Franciscus van Assisi, Ignatius van Loyola, enzovoort, verstaan worden, zo komt deze heiligheid niet waarlijk aan de kerk toe, omdat ze huichelachtig is geweest. 

    • Als onder die kerkplanters Christus en de apostelen verstaan worden, zo blijkt de heiligheid van hun leven nergens anders uit dan uit hun leer en woord.

  11. De roem van de wonderwerken:

    • De ware wonderwerken komen, zoals Bellarminus zelf erkent, niet altijd aan de kerk toe, en de verzonnen wonderwerken komen ook aan de antichrist toe (2 Thess. 2:9; Openb. 13:13).

  12. Het profetische licht:

    • Komt niet alleen aan de kerk toe, zoals blijkt in Bíleam (Num. 24:16) en in Kájafas (Joh. 11:51).

    • Komt niet altijd aan de kerk toe, omdat het sinds het heengaan van de apostelen opgehouden is met allerlei buitengewone gaven van de Heilige Geest.

  13. De belijdenis van de tegenpartijen:

    • Als onder de belijdenis het prijzen van iets wat goed is verstaan wordt, zo komt ze niet alleen aan de kerk toe, omdat zelfs in de vijand deugd en moed geprezen moeten worden.

    • Maar als men er een belijdenis ten gunste van de ware en zuivere kerk onder verstaat, zo geniet de ware kerk nooit een zodanige belijdenis van de tegenpartijen. 

  14. Het ongelukkige uiteinde van de vijanden, tijdelijk en zichtbaar ten minste:

    • Heeft niet altijd plaats, omdat ook de goddelozen niet zelden met een uitwendige vrede sterven (Ps. 17:14; Luk. 16:23), terwijl Gods oordelen de kerk drukken (1 Petr. 4:17).

  15. Het tijdelijke geluk:

    • Komt niet altijd, ja, nauwelijks ooit aan de ware kerk toe (Joh. 16:21,33; Hand. 14:22; 2 Tim. 3:1,2).

    • Komt niet alleen aan haar toe, nee, maar veeleer aan Babel, de antichrist, de wereld (Openb. 17:2,4; Openb. 18:7; Joh. 16:2; Jer. 12). 

2. Ze zijn voor het grootste gedeelte niet op de roomse kerk van toepassing

Wij merken wat betreft deze vijftien kentekenen op dat als de roomse vergadering met de meeste ervan vergeleken wordt, zij de zaak van de ware kerk te zijn zal verliezen. Want:

  • Omdat zij de roomse ofwel een afzonderlijke kerk is, is ze niet katholiek. 

  • Omdat zij vóór de tiende eeuw ofwel vóór de volwassen antichrist, ja, vóór het Concilie van Trente, althans ten aanzien van haar volkomen trap,* geen plaats gehad heeft, heeft ze geen oudheid. 

  • Omdat de successie van de pausen zo vele en zo grote interregnums [tussenregeringen] meegemaakt heeft, heeft ze geen onafgebroken successie gehad. 

  • Omdat zij een leer belijdt die hemelsbreed van de leer van Christus, de apostelen en de gehele rechtzinnige oudheid verschilt, heeft ze geen overeenstemming in de leer met de oude kerk. 

  • Omdat in haar zoveel onenigheden zijn, heeft ze geen vereniging van de leden met het hoofd. Deze meningsverschillen zijn er zelfs ook ten aanzien van het fundament van het geloof, bijvoorbeeld:

    • Tussen de nationale kerken van Frankrijk en van Italië over de wortel der onfeilbaarheid, of die in een algemeen concilie of in de paus is.

    • Tussen de orde van de dominicanen, van de franciscanen en van de jezuïeten in de hoofdzaken aangaande de predestinatie en de genade, evenals aangaande de onbesmette ontvangenis van de gelukzalige maagd.

  • Omdat zij een leer voedt en koestert die in het fundament zelf met Christus en de apostelen in strijd is, is ze volstrekt verstoken van heiligheid en zaligmakende krachtdadigheid. 

  • Omdat zij de alleronreinsten tot haar pausen en kerkplanters heeft, waarvan Platina, Bellarminus en anderen van de hunnen getuigen zijn, heeft ze geen kerkplanters die door de heiligheid van hun leven vermaard zijn. 

  • Omdat zij niet kan bewijzen dat ware wonderwerken en het profetische licht bij haar plaats gehad hebben, kan ze met niet het minste recht pochen op de roem van wonderwerken en op het profetische licht, tenzij misschien op de wonderwerken van de antichrist (2 Thess. 2:9). 

  • Omdat ook zelfs niet één van de tegenpartijen van de roomse kerk erkent dat zij een zuivere en oprechte kerk is, kan ze de belijdenis van de tegenpartijen niet voorwenden. 

  • Omdat de eerste bestrijders van de roomse kerk, bijvoorbeeld Luther, Calvijn, Oecolampadius en oneindig veel anderen niet anders dan een gewone dood gestorven zijn, kan zij het ongelukkige uiteinde van haar tegenpartijen niet voorwenden. 

  • Omdat de zaak van de pausgezinden in de belangrijkste delen van Duitsland, in Engeland, Schotland, Ierland, Zweden, Denemarken, Nederland, enzovoort, volledig heeft ondergelegen, kunnen zij met niet de minste grond op tijdelijk geluk roemen. 

Bijgevolg vervalt zelfs door hun eigen kentekenen de waarheid van de roomse kerk geheel en al.

3. Ze zijn wel op de gereformeerde kerk van toepassing

Tot slot merken wij op dat als die kentekenen ware kentekenen zijn, de gereformeerde kerk dan zal triomferen. Want:

  • Zij is christelijk en katholiek, aangezien ze het geloof van de christelijke en katholieke kerk belijdt. 

  • Zij is het oudst, omdat ze het eerste geloof en de oudheid zelf van Christus en de apostelen heeft. 

  • Bijgevolg is ze ook het duurzaamst en zonder enige onderbreking, aangezien Christus altijd een kerk gehad heeft die in het geloof dezelfde is als de gereformeerde kerk. 

  • Zij is om dezelfde reden ook het wijdst uitgestrekt, want welke kerken Christus over de gehele aardbodem door middel van Zijn apostelen ook verzameld heeft, die zijn in het geloof dezelfde geweest als de gereformeerde kerk. 

  • Ook is er in de gereformeerde kerk een voortdurende successie van dienaars, want zovelen er door alle eeuwen heen ware dienaars van de kerk geweest zijn, die zijn in de belijdenis van het geloof gereformeerd geweest. 

  • Haar leer stemt op het allernauwkeurigst overeen met de leer van Christus en de apostelen en de gehele rechtzinnige oudheid. 

  • Al haar ware leden zijn verenigd met Christus, het Hoofd, en onder elkaar door de band van een en hetzelfde geloof en een en dezelfde Geest. 

  • Om dezelfde reden blijkt ook de heiligheid en de krachtdadigheid van de leer, want door middel daarvan zijn zovelen als er ooit bekeerd zijn geworden, tot het heilige geloof bekeerd geworden. 

  • Omdat de roem van de wonderwerken en het profetische licht in de profetische en apostolische kerk gebloeid hebben, hebben deze hierom ook in de gereformeerde kerk gebloeid. 

  • Als ooit de vijanden van de ware kerk een ongelukkige uitkomst gehad hebben, hebben die van de gereformeerde kerk dit gehad. 

  • Hoewel de gereformeerde kerk niet op haar tijdelijke geluk wil roemen, toch heeft zij telkens haar tijden van verkoeling en ook van voorspoed gehad in Engeland, Nederland, Frankrijk, Duitsland, enzovoort. 

Bijgevolg zal zelfs door de eigen kentekenen van de pausgezinden de gereformeerde kerk de ware kerk zijn. 

Naar paragraaf