Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Kerk - De naam

 

Gekoppelde paragrafen met "Kerk - De naam"

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Theoretisch-praktische godgeleerdheid - Deel 4

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Petrus van Mastricht (1630-1706)

Deel 4/6 - De toepassing van de verlossing - De kerk.

Boek VII - Hoofdstuk 1 De aard van de kerk

1.4Overweging van de naam ‘kerk’

De kerk wordt in het Grieks ἐκκλησία genoemd, van ἐκκαλέω, ‘uitroepen’, om een uitgeroepen en samengeroepen gezelschap ofwel vergadering te betekenen. In het Hebreeuwsקָהָל  (qohāl), ‘vergadering’, enעֵדָה  (ʽēdā), ‘samengeroepen gezelschap’. In het Grieks, in de Heilige Schrift althans, zijn συναγωγή, ‘synagoge’, ‘vergadering’ (Jak. 2:2), en ἐπισυναγωγή, ‘onderlinge bijeenkomst’, volstrekt synoniem (Hebr. 10:25). Al zijn deze twee woorden, door later gebruik, beperkt geworden tot de Joodse bijeenkomsten, als tegenovergesteld aan die van de christenen.

Soms betekent het woord ‘kerk’ allerlei vergadering van mensen (Hand. 19:31), ook zelfs van de allerslechtste (Ps. 26:5). In een beperktere zin betekent het een godsdienstige vergadering. En zo betekent het:

  • Soms het volledige geheel van alle gelovigen, die er geweest zijn, die er zijn en die er zullen zijn (Ef. 1:22,23; Hebr. 12:23). 

  • Soms een bijzonder openbaar genootschap van enige gelovigen (1 Kor. 1:2; Openb. 1:11). 

  • Soms een persoonlijk en huiselijk genootschap (Kol. 4:15; Rom. 16:15; Fil. vers 2). 

  • Soms de προεστῶτες, ‘leiders’, ‘voorstanders’, die de gemeente vertegenwoordigen (Matth. 18:17). 

Nooit betekent het, althans niet in de Heilige Schrift, de plaats van de vergadering, hoewel het in deze zin bij de kerkvaders niet zelden voorkomt. 

De kerk wordt ook wel genoemd: 

  • De gemeente van God (1 Kor. 15:9; 2 Kor. 1:1). 

  • De gemeente van Christus (Matth. 16:18).

  • De bruid van Christus (Ps. 45:10; Openb. 22:17).

  • De bruid van het Lam (Openb. 21:9).

  • De berg der hoogte Israëls (Ez. 17:23).

  • De berg Sion, de berg der heiligheid (Ps. 2:6).

  • De stad des levenden Gods (Hebr. 12:22).

  • Het hemelse Jeruzalem (Openb. 11:2; Openb. 21:2,10).

  • De wijngaard van Christus (Jes. 5:1).

  • Een wijnstok (Ps. 80:9).

  • Het huis van God (Hebr. 3:6; 1 Petr. 4:17).

  • Het erfdeel van de Heere (1 Petr. 5:3).

  • Het lichaam van Christus (Ef. 1:22,23; Ef. 4:16; Ef. 5:23; Kol. 1:18,24).

  • Christus, namelijk mystiek* (1 Kor. 12:12).

  • De kudde van God (1 Petr. 5:2; Ps. 80:2).

  • Een uitverkoren geslacht (1 Petr. 2:9).

  • Heiligen (Rom. 1:7).

  • Christenen (Hand. 11:26); enzovoort. 

Naar paragraaf