Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

Inlijving in Christus

 

Gekoppelde paragrafen met "Inlijving in Christus"

Handboek Dogmatiek

Handboek Dogmatiek

Johannes à Marck (1656-1731)

Johannes à Marck (1656-1731)

Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.

Hoofdstuk 23 De eerste weldaad van het genadeverbond: Gods krachtdadige roeping

23.10De staat waartoe de uitverkorenen door de roeping worden overgebracht

Uit deze ellendige staat brengt God de uitverkorenen door de roeping over tot Zijn gemeenschap in Christus. Deze staat wordt hier begonnen door een herschepping van de natuur – die de socinianen ten onrechte ontkennen – en door Gods kennis, liefde en onderlinge zoete genieting, en in de heiligmaking achtereenvolgens zo voortgezet, dat zij naderhand in heerlijkheid wordt voltooid. Van deze betere staat spreekt de Schrift onder de naam:

  • ‘De gemeenschap van de Zoon’ (1 Kor. 1:9). 

  • ‘Vrijheid’ (Gal. 5:13). 

  • ‘Hoop’ (Ef. 4:4). 

  • ‘Het Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde’ (Kol. 1:13). 

  • ‘Gods Koninkrijk en heerlijkheid’ (1 Thess. 2:12). 

  • ‘Heiligmaking’ (1 Thess. 4:7). 

  • ‘Heiligmaking des Geestes en geloof der waarheid’ (2 Thess. 2:13-14). 

  • ‘Het eeuwige leven’ (1 Tim. 6:12). 

  • ‘Gods wonderbaar licht’ (1 Petr. 2:9). 

  • ‘Het beërven der zegening’ (1 Petr. 3:9). 

  • ‘Gods eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus’ (1 Petr. 5:10). 

     

Ook elders komt ons hun grote verandering zeer duidelijk voor (1 Kor. 6:11; 2 Kor. 5:17; Gal. 2:20): 

  • ‘Dat gij in dien tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende, en zonder God in de wereld. Maar nu in Christus Jezus, zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus’ (Ef. 2:12-13). 

  • ‘Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere’ (Ef. 5:8). 

 

Bovendien zijn de eerste vruchten van geloof en bekering, die op de roeping volgen, hier ook voldoende blijken van, die de oude, van God vervreemde mens niet kon voortbrengen. 

Wij kunnen ons hier ook volstrekt geen ‘middenstaat’ van de mens voorstellen, evenmin als in de eerste schepping van de ruwe klomp der wereld. Want terwijl de mens door God overgebracht en geroepen wordt, heeft hij in zoverre al aan God gemeenschap, en die gemeenschap wordt vervolgens alleen nog trapsgewijze bevorderd. 

Naar paragraaf