Navigatie

Klik op één
van de segmenten!

 

Gekoppelde paragrafen met "Heilige Doop"

Handboek Dogmatiek

Handboek Dogmatiek

Johannes à Marck (1656-1731)

Johannes à Marck (1656-1731)

Het boek is een heruitgave van het bekende theologisch naslagwerk ‘Het merg van de christelijke godgeleerdheid’.

Hoofdstuk 30 De christelijke Heilige Doop

30.1De naam ‘Doop’

Nu wij de vermeende sacramenten van de roomsen hebben verworpen, komen wij tot de nadere verklaring van de twee verbondszegels die onder het Nieuwe Testament die naam met waarheid dragen. Het eerste verbondszegel is de ‘Doop’, hetzij wij op de instelling, de bediening bij de bondgenoten, of de betekende zaak daarvan willen zien; hij is in de plaats van de oude besnijdenis gekomen. 

De Griekse (baptisma/baptismos) en de Latijnse (baptisma/baptismus) naam voor ‘Doop’ betekent niet alleen een ‘indompeling’, die staat tegenover het zwemmen op en het volkomen neerzinken in het water, maar ook een ‘wassing’, die daardoor tegelijk plaatsvindt. Het is niet zeker welke van de twee de eerste en meest eigenlijke betekenis is. Wij vinden dit woord zo gebruikt worden in deze Schriftplaatsen: 

  • ‘De farizeeën en al de Joden eten niet, tenzij dat zij eerst de handen dikmaals wassen, houdende de inzetting der ouden. En van de markt komende, eten zij niet, tenzij dat zij eerst gewassen zijn; en vele andere dingen zijn er die zij aangenomen hebben te houden, als namelijk de wassingen der drinkbekers en kannen en koperen vaten en bedden’ (Mark. 7:3-4). 

  • ‘En de farizeeër dat ziende, verwonderde zich dat Hij niet eerst vóór het middagmaal Zich gewassen had’ (Luk. 11:38). 

  • ‘Bestaande alleen in spijzen en dranken en verscheidene wassingen ...’ (Hebr. 9:10). 

De naam ‘Doop’ vinden wij dikwijls in de Schrift, waarin zij echter ook voorkomt onder de naam: 

  • ‘Water’ (1 Joh. 5:6,8).

  • ‘Het bad des waters’ (Ef. 5:26).

  • ‘Het bad der wedergeboorte’ (Tit. 3:5). 

  • Sommigen passen hier ook ‘de watervloed’ op toe, maar ten onrechte (Ps. 29:10). 

In de vroege kerk spreekt men ook over ‘het bad der bekering’, ‘het geestelijke bad’, ‘de grote besnijdenis’, ‘de volmaking’, ‘de reiniging’, ‘de afwassing’, ‘de aandoening’, ‘de verlichting’, ‘het sacrament der inwijding’, ‘het sacrament der verlichting’, enz. Daarin wordt dikwijls gezinspeeld op de oude ceremoniën, op de betekenis van de Doop, of op sommige Schriftplaatsen in het Nieuwe Testament (zoals Gal. 3:27; Kol. 2:11-12; Hebr. 6:4).

Naar paragraaf

30.16Het onderwerp van de Doop

De Doop behoort:

  1. Niet tot de levenloze dingen, zoals schepen en galeien, en het kruis bij de Armeniërs, en vooral de klokken die in het pausdom vele eeuwen lang zijn gedoopt, met naamgeving en getuigen. Dat lijkt dan veel meer op de christelijke Doop dan enkel op een heiliging of wijding.

  2. Niet tot de doden, volgens de gewoonte van sommige oude ketters. Zelfs niet door levenden in hun plaats te stellen, zoals nog andere ketters vroeger hebben gedaan. Hierop lijkt Paulus het oog te hebben: ‘Anders, wat zullen zij doen die voor de doden gedoopt worden, indien de doden ganselijk niet opgewekt worden? Waarom worden zij voor de doden ook gedoopt?’ (1 Kor. 15:29). De manier van spreken, evenals de zaak zelf, toont duidelijk genoeg dat hier niet over een prijzenswaardige of algemene praktijk van de gelovigen gehandeld wordt. Uit deze verkeerde handelwijze van onrechtzinnigen kon bij hen een tastbaar bewijs voor de opstanding der doden gehaald worden.

  3. Niet tot de volwassen mensen die in slaap, verstandeloos of onwillig zijn. Toch pleiten alle verschillende roomse scholastici voor het dopen van hen. Ook niet tot de volwassen mensen die zich door grove onkunde, ketterij of openbare goddeloosheid vervreemd tonen van Gods verbond. Daardoor zou dit heilige teken dan alleen maar worden ontheiligd. 

  4. Niet tot de ware heiligen en gelovigen alleen. Want alleen God onderscheidt hen terecht, en men leest zelfs niet dat de apostelen op het pinksterfeest of daarna vóór de Doop een langdurig en nauwkeurig onderzoek over de inwendige gestalte van de dopelingen hebben gedaan. Hoewel alleen de ware heiligen en gelovigen de betekende zaken van de Doop deelachtig worden en zo de Doop met vrucht ontvangen.

  5. Maar tot allen die door een uiterlijke belijdenis van het geloof, de christelijke boetvaardigheid en een ‘heiligheid des levens’ hun overgang tot Gods verbond verklaren. Anders gezegd: de uiterlijke bondgenoten, zonder enig onderscheid van volk, geslacht, staat, ouderdom, enz. (Matth. 3:6; Matth. 28:19; Mark. 16:15-16; Hand. 2:41; Hand. 8:12; Hand. 16:14-15; Gal. 3:27-28). 

Men kan er niet aan twijfelen dat de benaming ‘een vraag ener goede consciëntie tot God, door de opstanding van Jezus Christus’ (1 Petr. 3:21) ook ziet op de uiterlijke belijdenis die bij de Doop plaatsvond. Hiertoe behoorde in de vroege kerk het gebruik van de Apostolische Geloofsbelijdenis, van de verzaking van de satan en de wereld, van de verbondsgelofte, ook voor de kinderen, naar de verschillende staat van de catechumenen en zij die bekwaam geoordeeld werden tot de Doop. Al deze dingen zijn ook nu nog niet volledig buiten gebruik.

Naar paragraaf